1. Oude regeling
Context. Op 1 februari 2024 werd de wet tot invoering van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (het BW) goedgekeurd. Op 1 januari 2025 treedt boek 6 in werking. Voor vennootschapsbestuurders is de meest relevante vernieuwing ongetwijfeld de afschaffingdoor artikel 6.3 BW van de rechtspraak die het Hof van Cassatie sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw ontwikkelde inzake de zogenaamde leer van het samenloopverbod en de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent. Deze koerswijziging doet een aantal vragen rijzen naar de buitencontractuele aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten (voortaan hulppersonen genoemd), die voorheen in principe niet aan de orde was. Traditioneel denkt men bij het begrip “uitvoeringsagent” of “hulppersoon” aan onderaannemers, maar ook bestuurders en personeelsleden van een onderneming vallen hieronder indien ze betrokken zijn bij de uitvoering van een contract.
Stel bijvoorbeeld dat de medecontractant (B) van een contractspartij (A) haar leveringsplicht schendt en een bestuurder (C) van de medecontractant verantwoordelijk is voor de foutieve levering. Wie kan er dan aangesproken worden en op basis van welke rechtsgrond?
Voor 1 januari 2025: quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent. Op basis van de rechtspraak geldt vooralsnog dat de contractspartij (A) enkel haar medecontractant (B) voor de schade veroorzaakt door diens contractuele tekortkoming kan aanspreken en zulks alleen op een contractuele grondslag. Een buitencontractuele vordering (i.e. gebaseerd op een wetschending of een tekortkoming aan de algemene zorgvuldigheidsplicht) tegen medecontractant (B) is niet mogelijk, tenzij de feiten die een contractuele tekortkoming uitmaken ook als een misdrijf kwalificeren. Dit staat bekend als het samenloopverbod.
Die onmogelijkheid om voor de door een contractuele wanprestatie veroorzaakte schade buitencontractueel van een medecontractant te vorderen werd door de cassatierechtsspraak uitgebreid tot de hulppersonen van de medecontractant (B). Dit zijn de personen die door een partij worden ingeschakeld om haar contractuele verbintenissen na te komen, zoals onderaannemers, werknemers of bestuurders (wanneer die laatsten handelen in uitvoering van de overeenkomst die de vennootschap heeft gesloten). Als een bestuurder (C) aldus verantwoordelijk is voor de niet-nakoming van de leveringsplicht door medecontractant (B), dan kan contractspartij (A) die bestuurder (C) naar geldend recht in principe (behoudens misdrijf) niet aanspreken. Dit kan niet op contractuele basis – tussen A en C bestaat immers geen contractuele band – doch evenmin op buitencontractuele grondslag.
2. De nieuwe regeling
Vanaf 1 januari 2025: afschaffing van de quasi-immuniteit. Met het nieuwe artikel 6.3 BW wordt komaf gemaakt met deze traditionele rechtspraak. Het eerste lid van artikel 6.3, §2 BW bepaalt: “Tenzij de wet of het contract anders bepaalt, vinden de wetsbepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid toepassing tussen de benadeelde en de hulppersoon van zijn medecontractanten.” De contractspartij (A) kan dus voortaan de hulppersoon (C) van zijn medecontractant (B) wél buitencontractueel aanspreken, met dien verstande dat er een aantal beschermingsmechanismen voorzien werden (de zogenaamde “dubbele doorwerking”) als het gaat om schade veroorzaakt door de contractuele tekortkoming van de hulppersoon.
Beschermingsmechanismen. Hulppersoon (C) kan zich tegen contractspartij (A) beroepen op de verweermiddelen die voortvloeien uit het “hoofdcontract” tussen contractspartij (A) en medecontractant (B) (en de bijzondere wettelijke regels die daarop van toepassing zijn) (artikel 6.3, § 2, tweede lid BW). Indien bijvoorbeeld de aansprakelijkheid in het contract tussen contractspartij (A) en medecontractant (B) op geldige wijze beperkt is tot maximaal de te betalen prijs voor de levering, dan kan de bestuurder-hulppersoon (C) deze beperking ook zelf inroepen wanneer hij buitencontractueel wordt aangesproken door contractspartij (A), ook al is de effectieve schade hoger.
Verder kan hulppersoon (C) zich tegen contractspartij (A) beroepen op de verweermiddelen die voortvloeien uit zijn eigen “ondercontract” met medecontractant (B) (en de bijzondere wettelijke regels die daarop van toepassing zijn) (artikel 6.3, § 2, derde lid BW). Veronderstel bijvoorbeeld dat hulppersoon (C) een zelfstandige onderaannemer is, die in zijn contract met de hoofdaannemer (B) zijn aansprakelijkheid heeft beperkt tot maximum het bedrag van de geleverde diensten, dan kan hulppersoon (C) dit inroepen wanneer hij buitencontractueel wordt aangesproken door de klant (A) voor het volledige bedrag van de schade. Dit is minder relevant voor de hulppersoon-bestuurder (C) wiens aansprakelijkheid door de vennootschap niet verder kan worden beperkt dan wettelijk is bepaald in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (het WVV) en wiens aansprakelijkheid niet vooraf geëxonereerd of gevrijwaard kan worden (artikel 2:58, eerste en tweede lid WVV).
Als uitzondering op de doorwerking van contractuele verweermiddelen geldt dat indien hulppersoon (C) een fout beging met het opzet schade te veroorzaken de doorwerking niet speelt. Evenmin speelt de doorwerking in de mate dat contractspartij (A) fysieke of psychische schade leed.
In beginsel achten wij het wel mogelijk in de hoofdovereenkomst de buitencontractuele aansprakelijkheid van de bestuurders uit te sluiten, zoals dat ook voor andere hulppersonen het geval is, al moet die lezing van art. 2:58 WVV nog door de rechtspraak worden bevestigd.
Bestaande verweermiddelen. Daarnaast beschikken hulppersonen ook over een aantal reeds bestaande verweermiddelen, los van de nieuwe wettelijke regeling van artikel 6.3 BW. Personeelsleden van de onderneming kunnen bijvoorbeeld een beroep doen op de beperkte aansprakelijkheidsimmuniteit die zij op grond van het arbeidsrecht genieten. Zij zijn zowel tegenover hun werkgever als tegenover derden, inclusief medecontractanten van de werkgever, slechts aansprakelijk voor hun zware fout, hun opzettelijke fout, alsook voor hun gewone fout indien die herhaaldelijk eerder dan toevallig voorkomt, maar niet voor de toevallig voorkomende lichte fout (dit steunt voor contractuele personeelsleden op artikel 18 WAO en voor statutaire personeelsleden op de wet van 10 februari 2003). Bestuurders van rechtspersonen genieten die immuniteit niet, maar hun potentiële aansprakelijkheid wordt in geval van een toevallig voorkomende lichte fout wel begrensd tot de maximumbedragen vermeld in art. 2:57 WVV, die variëren naargelang de omvang van de vennootschap. Bovendien geldt voor bestuurders uitdrukkelijk een ‘marginale toetsing’ van hun handelen (art. 2:56 WVV). Zo zijn bestuurders slechts aansprakelijk voor beslissingen, daden of gedragingen die zich kennelijk buiten de marge bevinden waarbinnen normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurders, geplaatst in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijze van mening kunnen verschillen. Daarnaast kan de vennootschap een “D&O” verzekering voor haar bestuurders afsluiten ter dekking van hun aansprakelijkheid voor buitencontractuele claims van medecontractanten.
3. Impact op de bestuurders en andere hulppersonen
Potentieel reële impact. Als gevolg van deze wetswijziging zal een medecontractant van een onderneming voortaan gemakkelijker hulppersonen van een onderneming rechtstreeks kunnen aanspreken en/of in een procedure met de onderneming betrekken. Het valt af te wachten of dit werkelijk een gevestigde praktijk zal worden. Zo zal het strategisch niet steeds in het belang van de contractant/eiser zijn om bestuurders en werknemers in de zaak te betrekken, omdat dit de contractuele procedure kan compliceren. Anderzijds kan het wel de druk op de partijen verhogen om sneller tot een minnelijke regeling te komen.
Werking in de tijd. Zoals boven aangehaald, treedt boek 6 BW in werking vanaf 1 januari 2025. Volgens sommigen kan een contractant de hulppersoon van zijn medecontractant buitencontractueel aanspreken voor diens foutief handelen of nalaten gesteld na die datum, ook al dateert het hoofdcontract van voordien. Anderen menen dat het logischer is om in die situatie voort te bouwen op de voormalige cassatierechtspraak dat partijen met het sluiten van de hoofdovereenkomst impliciet overeenkwamen om bij wanprestatie enkel verhaal te zoeken op basis van de contractuele relatie die hen bindt, met uitsluiting van een buitencontractuele vordering (tussen hen of jegens elkaars hulppersonen), tenzij in geval van misdrijf. In die redenering zouden de partijen er immers rechtmatig op mogen vertrouwen dat de hulppersoon de toen geldende quasi-immuniteit van de hulppersoon genoot. Het is nog afwachten in welke richting de rechtspraak zich zal ontwikkelen. Bestuurders lijken zich hierop enkel te kunnen beroepen als hun mandaat niet op of na 1 januari 2025 is vernieuwd.
4. Bijkomende maatregelen – wat met mijn bestaande contracten?
Afwijkende contractuele afspraken. Men kan overwegen om bij de onderhandeling van nieuwe contracten de buitencontractuele aansprakelijkheid tussen partijen en van hun respectieve hulppersonen uit te sluiten, en de oude quasi-immuniteitsregel als het ware contractueel te laten herleven. Hiertoe kan volgende modelclausule gebruikt worden:
Elke partij sluit hierbij enige buitencontractuele aansprakelijkheid die verband houdt met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van deze overeenkomst uit [(en garandeert dat haar verbonden personen deze uitsluiten)] ten aanzien van elke andere partij en de [bestuurders, medewerkers, aandeelhouders en] rechtstreekse of onrechtstreekse hulppersonen van zulke andere partij [en diens verbonden personen] en dit in de ruimste mate toegelaten door de wet (met inbegrip van zware fout).
In de mate waarin groepsvennootschappen als één economisch geheel ageren, kan het nuttig zijn een garantie toe te voegen dat ook de met de contractspartij (A) verbonden personen zullen afzien van vorderingen gebaseerd op buitencontractuele aansprakelijkheid. Dat vermijdt dat de contractueel voorziene aansprakelijkheidsbeperkingen alsnog worden omzeild via een vordering door een andere vennootschap van de groep waartoe de contractspartij (A) behoort.
De uitsluiting van de buitencontractuele aansprakelijkheid kan beperkt blijven tot effectieve hulppersonen, met name zij die betrokken zijn bij de uitvoering van het contract. Ze kan ook uitgebreid worden tot niet-hulppersonen (bestuurders, medewerkers en/of aandeelhouders, ook wanneer zij niet betrokken zijn bij de uitvoering van de contractuele verbintenissen), onverminderd eventuele bijzondere aansprakelijkheidsregels van dwingend recht.
Bestaande contracten. Het voordeel van de contractuele uitsluiting van de buitencontractuele aansprakelijkheid is dat zij rechtszekerheid biedt voor de hulppersonen wiens aansprakelijkheid in het gedrang zou kunnen komen. Wat bestaande contracten betreft, moet de medecontractant hier in principe mee instemmen, aangezien het een aanpassing van de bestaande overeenkomst betreft (tenzij die uitsluiting minstens impliciet door partijen is gewenst, indien de overeenkomst dateert van vóór de hier besproken wetswijziging, zoals uitgelegd in randnr. 7).
***
Bovenstaande toelichting vormt geen juridisch advies. Zij schetst enkel het algemene kader, zonder acht te slaan op de beperkte uitzonderingen en talrijke interpretatievragen. Voor al uw concrete vragen: contacteer uw gebruikelijke Eubelius-contact, die u zo nodig in contact zal brengen met één van onze specialisten.