Het Hof van Justitie was vóór de inwerkingtreding van de BRRD gevat door een procedure tegen de beslissing van de Sloveense Centrale Bank om de rechten in te perken van aandeelhouders en houders van hybride of achtergestelde kapitaalinstrumenten van Sloveense banken in moeilijkheden en tegen de beslissing tot herkapitalisering van deze banken door de Sloveense Staat. Het Hof van Justitie heeft, in een arrest van 16 juli 2016 (C-526/14), geoordeeld dat de "no creditor worse off"-regel op gepaste wijze het eigendomsrecht van investeerders beschermt en dat het gezagshalve herkapitaliseren van deze banken conform het Europese vennootschapsrecht was.
Context
Op 17 december 2013 heeft de Centrale Bank van Slovenië (de "Bank") reddingsmaatregelen getroffen ten aanzien van vijf banken, nadat ze had vastgesteld dat deze banken niet langer over voldoende activa beschikten ter dekking van hun schulden. In dat kader werd, voorafgaand aan staatssteun door de Sloveense Staat, de waarde van de effecten van aandeelhouders, van houders van hybride fondsen en van achtergestelde schuldinstrumenten herleid tot nul. Een en ander gebeurde bij toepassing van Sloveense wettelijke bepalingen.
Op 18 december 2013, heeft de Europese Commissie haar goedkeurig verleend aan deze staatssteun, daarbij oordelend dat deze steunmaatregelen in overeenstemming waren met de punten 40 tot 46 van de Bankenmededeling van de Europese Commissie van 10 juli 2013 (PB/C 2013, 216).
Het Sloveense Grondwettelijk Hof stelde aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen (C-526/14) aangaande de geldigheid van de genomen maatregelen, in het licht van artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000/C 364) en artikelen 29, 34, 35 en 40 tot 42 van de Tweede Vennootschapsrichtlijn (Richtlijn 2012/30/EU van 25 oktober 2012, PB/L, 2012, 315).
Intussen heeft de BRRD (Richtlijn 2014/59/EU van 15 mei 2014, PB/L 2014, 173) afwikkelingsmechanismen ingesteld en meer bepaald de instrumenten van interne versterking (zie onder andere Eubelius Spotlights maart 2016). De BRRD verklaart de voorgenoemde bepalingen van de Tweede Vennootschapsrichtlijn niet toepasselijk op interne afwikkelingsmechanismen (art. 123 BRRD).
Beslissing van het Hof
Bescherming van het eigendomsrecht
Het Hof stelt: "De verliezen van de aandeelhouders van de noodlijdende banken zullen hoe dan ook even groot zijn, ongeacht of zij hun oorsprong vinden in een faillietverklaring omdat er geen staatssteun is verleend, dan wel in een procedure ter verlening van dergelijke steun waarbij als voorafgaande voorwaarde wordt gesteld dat in de lasten wordt gedeeld".
Bovendien stelt het Hof vast dat de achtergestelde schuldeisers geen zwaardere aantasting van hun eigendomsrecht zullen ondergaan, dan deze die ze zouden hebben ondergaan in het kader van een faillissementsprocedure zonder toekenning van staatssteun.
Het Hof verklaart dan ook dat de herleiding tot nul van de rechten van investeerders, die als voorwaarde gold voor de staatssteun vanwege de Sloveense Staat, niet strijdig is met artikel 17 van het Handvest.
Dit principe ("No creditor worse off") is in de BRRD één van de voornaamste beschermmechanismen van aandeelhouders en houders van "in aanmerking komende passiva" (art. 1.2, 71° BRRD).
Niet-toepassing van richtlijn 2012/30 omwille van uitzonderlijke omstandigheden
Artikelen 29 en 34 van richtlijn 2012/30 bepalen dat in de regel alleen tot verhoging of vermindering van het kapitaal kan worden beslist door de algemene vergadering van aandeelhouders. Het Hof oordeelt dat deze maatregelen "betrekking [hebben] op de normale werking van naamloze vennootschappen" (§87).
In het arrest Pafitis van 12 maart 1996 (C-441/93) had het Hof geoordeeld dat de wetsbepalingen die een Staat toelieten een kapitaalverhoging van een bank op te leggen – zelfs om het faillissement van die bank te vermijden – strijdig waren met de hierboven in herinnering gebrachte principes.
Het Hof oordeelt dat deze rechtspraak niet van toepassing is op het gerezen geschil, omdat de zaak Pafitis betrekking had op de insolventie van één enkele bank, terwijl het nu ging om "[het verhelpen] van een systemische financiële crisis die het gehele nationale financiële stelsel en de financiële stabiliteit van de Unie kan aantasten", en dat "hoewel het duidelijk van algemeen belang is dat een sterke en eenvormige bescherming van investeerders in de gehele Unie wordt verzekerd, dat belang niet in alle gevallen [kan] worden geacht voorrang te hebben op het algemeen belang dat erin bestaat de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen".
Het Hof leidt hieruit af dat de Bankenmededeling de ingeroepen regels van richtlijn 2012/30 niet schendt, waar de Bankenmededeling een inperking van de rechten van aandeelhouders en andere schuldeisers van de bank eist voor de toekenning van een staatssteun aan een bank in moeilijkheden.
Belgisch vennootschapsrecht, bankenrecht en BRRD
De bankenwet van 25 april 2014, zoals gewijzigd door de Koninklijke besluiten van 18 en 26 december 2015 (gevalideerd door een wet van 27 juni 2016), zegt niets over het verband tussen de afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten (art. 250 et seq.) en de interne afwikkelingsinstrumenten (art. 267/1 et seq.) enerzijds, en de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen anderzijds.
Artikel 250 laat de afwikkelingsautoriteit toe om "de relevante kapitaalinstrumenten af te schrijven of ze om te zetten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten van de kredietinstelling", wanneer de afwikkelingsvoorwaarden vervuld zijn en de kredietinstelling met name niet langer levensvatbaar zou zijn tenzij zij die bevoegdheid uitoefent of wanneer de kredietinstelling uitzonderlijke staatssteun heeft gevraagd (art. 254, §2). Artikel 254 §1 zelf laat, binnen dezelfde voorwaarden, toe om van de kredietinstelling te eisen dat zij tier 1-kernkapitaalinstrumenten uitgeeft ten behoeve van de houders van de relevante kapitaalinstrumenten.
In het kader van de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden is het mechanisme ingrijpender, vermits het de afwikkelingsautoriteit toelaat "alle bevoegdheden van de algemene vergadering van aandeelhouders" uit te oefenen (art. 276 §2, 1° en 281 §1, 1°).
In alle gevallen worden deze maatregelen voorafgegaan door een, in voorkomende geval tijdelijke, onafhankelijke waardering (art. 246 en 248), en onderworpen aan een voorafgaande rechterlijke controle (art. 296 et seq.).
Besluit
Het Hof van Justitie oordeelt dat uitzonderlijke omstandigheden, met name de bedreiging van de financiële stabiliteit van een natie of de Unie, een afwijking op de beginselen van bescherming van het kapitaal in het vennootschapsrecht rechtvaardigen. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de interne versterking ("bail-in"), zodra deze is onderworpen aan het "no creditor worse off"-principe, geen aantasting veroorzaakt van het eigendomsrecht zoals dat onder andere in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt gehuldigd.
Deze rechtspraak opent de deur naar een serene toepassing van afwikkelingsmechanismen in de banksector.