De Europese Natuurherstelwet: focus op de impact

Legal Eubdate
14 januari 2025

Na een moeilijk legistiek proces werd de Europese Natuurherstelwet op 17 juni 2024 door de Raad van de Europese Unie finaal goedgekeurd. Deze Verordening is op 18 augustus 2024 in werking getreden. 

Met de Natuurherstelwet wordt uitvoering gegeven aan de Europese Green Deal, een plan dat tegen 2050 van de Unie het eerste klimaatneutrale gebied wil maken. Meer specifiek maakt de wet onderdeel uit van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, die de basis vormt van de natuur­bescherming in de EU en daarmee een belangrijk onderdeel van de Europese Green Deal is.

Het toepassingsgebied van de Europese Natuurherstelwet is bijzonder ruim en omvat de terrestrische ecosystemen, kust- en zoetwaterecosystemen, mariene ecosystemen, stedelijke ecosystemen, rivierecosystemen, bestuiverpopulaties, en landbouw- en bosecosystemen. Voor al deze ecosystemen legt de Verordening juridisch bindende streefcijfers vast en verplichtingen voor natuurherstel. 

De Verordening reikt dan ook verder dan het bestaande Natura 2000-netwerk (de reeds afgebakende speciale beschermingszones op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijnen). In tegenstelling tot deze richtlijnen, moet de Verordening niet in nationale regelgeving worden omgezet. Ze is bindend voor de lidstaten en is rechtstreeks toepasbaar.

Bindende hersteldoelstellingen 

Naast een overkoepelende Uniedoelstelling, bepaalt de Verordening voor al deze ecosystemen ook specifieke targets. Waar voor het ene ecosysteem meer concrete targets worden opgelegd (zoals bijvoorbeeld voor land-, kust- en zoetwaterecosystemen en mariene ecosystemen), bevat de Verordening voor andere ecoystemen eerder algemene doelen (bijvoorbeeld voor stedelijke ecosystemen en rivierecosystemen).

Zo moeten de lidstaten voor de land-, kust- en zoetwaterecosystemen (dit zijn de habitattypes zoals opgenomen in Bijlage I bij de Verordening, waaronder bijvoorbeeld wetlands, bossen en graslanden en estuaria) die zich niet in een goede toestand bevinden, de nodige herstelmaatregelen nemen om ze terug in een goede toestand te brengen:

  • uiterlijk in 2030 op minstens 30% van de totale oppervlakte van alle habitattypes die niet in een goede staat verkeren;
  • uiterlijk in 2040 op minstens 60% van de totale oppervlakte van elke aangetaste groep habitattypes; en
  • uiterlijk in 2050 op minstens 90% van de totale oppervlakte van elke aangetaste groep habitattypes.

Lidstaten moeten niet alleen de bestaande gebieden waar deze habitattypes voorkomen herstellen, zij moeten ook de gebieden waar de habitattypes vandaag (niet langer) voorkomen, opnieuw creëren door de nodige herstelstelmaatregelen te nemen (ten einde de “gunstige referentieoppervlakte” voor elk van die habitattypes te realiseren). Ook hier worden concrete kwantitatieve doelen met bijhorende deadlines vooropgesteld.

Niet-verslechteringsprincipe

In de gebieden waar reeds een goede toestand is bereikt, geldt een verslechteringsverbod. Waar voorheen elke verslechtering was verboden, werd tijdens het regelgevend proces toch een significantiedrempel toegevoegd. De lidstaten moeten dus de nodige maatregelen nemen om een significante verslechtering van de gebieden te voorkomen. De term “significant” werd in de Verordening echter niet gedefinieerd.

Focus op de stedelijke ecosystemen

We zoomen hier graag in op een wat onderbelicht deel van de Europese Natuurherstelwet, namelijk de stedelijke ecosystemen. Zij maken volgens de Verordening ongeveer 22% van het landoppervlak van de Unie uit. Met deze ecosystemen worden onder meer stadsbossen, parken en tuinen, stadsboerderijen, met bomen omzoomde straten, stadsweiden en -heggen bedoeld. Dit zijn belangrijke zones, nu zij naast biodiversiteit, ook zorgen voor beheersing van het risico op natuurrampen (zoals overstromingen en warmte-eilandeffecten), koeling, recreatie, filtering van lucht en water, alsook klimaatmitigatie en -adaptatie. 

Om te waarborgen dat stedelijke groene ruimten de nodige ecosysteemdiensten blijven leveren, moet aan het verlies ervan een halt worden toegeroepen en moeten zij worden hersteld en uitgebreid, onder meer door groene infrastructuur en natuurgebaseerde oplossingen, zoals groene daken en groene gevels, te integreren in het ontwerp van gebouwen. 

De Verordening verbiedt een nettoverlies aan groene ruimte en boomkroonbedekking in de steden in de periode 2024–2030 (tenzij de stedelijke omgeving al voor 45% uit groene ruimte zou bestaan). Vanaf 1 januari 2031 moet voor een toename van groene ruimten en stedelijke boomkroonbedekking worden gezorgd, tot een zogenaamd bevredigend niveau. Dat niveau moet door de lidstaten uiterlijk in 2030, in functie van wetenschappelijk onderzoek, worden bepaald. 

Dit element van de Natuurherstelwet werd alvast door de Vlaamse minister voor Omgeving opgepikt. In de Beleidsnota Omgeving 2024-2029 die in het Vlaams Parlement werd ingediend op 15 november 2024 (Parl.St.Vl.Parl. 2024-2025, nr. 138/1) werd daaromtrent de volgende passage opgenomen: “Inwoners van de steden snakken naar meer groen in de buurt. Door de natuurherstelwet moet de groene ruimte in de stad toenemen met minstens 3% tegen 2030 en 5% tegen 2050”.

Nationale herstelplannen

Om deze (overkoepelende en individuele) doelstellingen te kunnen verwezenlijken, moeten de lidstaten een nieuw instrument uitwerken: het “nationale herstelplan”.

In zo’n plan moeten de herstel­maatregelen worden vastgelegd die nodig zijn om de bindende streefcijfers van de Natuurherstelwet te behalen. Ook moet de totale te herstellen oppervlakte erin worden vermeld en dienen de lidstaten te verduidelijken hoe ze concreet aan het verslechteringsverbod invulling zullen geven. Deze maatregelen moeten worden afgestemd op andere wetgeving, zoals regels over natuur­bescherming, hernieuwbare energie en landbouw. Voorbeelden van herstelmaatregelen kunnen zijn:

  • het verwijderen van niet-inheemse planten op grasland, wetlands en in bossen;
  • het vernatten van drooggelegde veengebieden;
  • het beter op elkaar aansluiten van habitats; en
  • het stopzetten of verminderen van het gebruik van chemische bestrijdings­middelen en bemesting.

De herstelplannen bestrijken een periode tot 2050, maar met de nodige tussentijdse deadlines. Elke lidstaat dient uiterlijk in september 2026 bij de Europese Commissie een ontwerp van nationaal herstelplan in te dienen. De Commissie zal vervolgens nagaan of de plannen in overeenstemming zijn met de inhoudelijke vereisten die de Natuurherstelwet oplegt, alsook in welke mate het plan toelaat om de beoogde doelstellingen te bereiken. 

Vlaams regeerakkoord 2024-2029 

Voormalig Vlaams minister voor Omgeving, mevrouw Zuhal Demir, was een koele minnaar van de Europese Natuurherstelwet, omdat ze een nieuwe vergunningstop vreesde. Die trend lijkt ook in het Vlaams regeerakkoord te zijn verdergezet. Zo wordt vermeld dat de Europese natuurdoelen in Vlaanderen in de eerste plaats maximaal in de (reeds) beschermde gebieden zullen worden gerealiseerd. Pas in tweede orde zal ook buiten die beschermde gebieden aan kwaliteitsvolle natuur worden gewerkt. Het Vlaams regeerakkoord legt de focus voor het beleidsdomein Omgeving vooral op de verdere uitvoering van het beleid uit de vorige legislatuur, zoals ontharding, stikstofsanering, bosuitbreiding, de Blue Deal en de bescherming van de Natura 2000-gebieden. Het is in synergie met dit beleid dat de Vlaamse regering de Europese Natuurherstelwet zal implementeren. Het voorziet daarvoor dus geen afzonderlijke beleidslijn. Tevens vermeldt het regeerakkoord dat ook de afwijkingsmogelijkheden waarin de Natuurherstelwet voorziet, kunnen worden ingezet. 

Juridische en socio-economische impact

De Verordening is bindend voor de lidstaten, maar laat hen wel een zekere beoordelingsmarge met betrekking tot de te nemen maatregelen om de hersteldoelen te bereiken. 

Aangezien de Vlaamse regering voor de implementatie van de Natuurherstelwet in de eerste plaats de focus op de reeds beschermde gebieden legt, lijkt die impact op korte termijn relatief te zijn. Voor de stedelijke ecosystemen geldt dit uiteraard niet of een stuk minder. De Vlaamse minister bevestigde daarvoor uitdrukkelijk de doelstelling om de groene ruimten in de stad tegen 2030 met minstens 3% te doen toenemen. 

Daarnaast bevat de Europese Natuurherstelwet een aantal belangrijke versoepelingen en afwijkingsmogelijkheden. 

Tot slot laat de Verordening toe dat buiten de Natura 2000-gebieden van de doelstellingen wordt afgeweken voor plannen of projecten van groot openbaar belang waarvoor geen minder schadelijke oplossingen beschikbaar zijn. De Verordening kwalificeert de planning, bouw en exploitatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen alvast als dergelijke projecten van groot openbaar belang. 

Hoewel de Europese Natuurherstelwet niet uitdrukkelijk in een verplichte toets bij elke vergunning of elk plan voorziet, kan dergelijke verplichting mogelijk wel volgen uit de potentieel brede toepassing van het verslechteringsverbod. 

Het is dan ook afwachten in welke mate de bindende kwalitatieve en kwalitatieve doelstellingen uit de Europese Natuurherstelwet de ruimtelijke planning en vergunningverlening zullen beïnvloeden.