De wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen vervangt de gelijknamige wet van 22 maart 1993, en werkt onze wetgeving bij in het licht van het nieuwe Europese kader (CRD IV, gemeenschappelijk toezichtsmechanisme). Zij anticipeert daarenboven op het toekomstige kader door de principes over de afwikkeling van kredietinstellingen uiteen te zetten in overeenstemming met de Richtlijn die het Europees Parlement op 15 april 2014 goedkeurde (de "BRDD" – zie Eubelius spotlights maart 2014 ) en door een principieel verbod van handelsactiviteiten voor eigen rekening ("proprietary trading") in te voeren. De nieuwe regels zullen geleidelijk in werking treden, en voor het overgrote deel volgens een Europese kalender.
Nieuw wettelijk kader
Vier nieuwe wetten werden op 7 mei 2014 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd: (i) de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen (de "Bankenwet"), (ii) een wet van 24 april 2014 houdende diverse bepalingen, (iii) een wet van 24 april 2014 tot invoering van mechanismen voor een macroprudentieel beleid en tot vaststelling van de specifieke taken van de Nationale Bank van België in het kader van haar opdracht om bij te dragen tot de stabiliteit van de financiële sector, en (iv) een wet van 8 mei 2014 met betrekking tot de mogelijkheid tot beroep tegen de macroprudentieel aanbevelingen van de NBB (invoeging van een artikel 36/45 in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, datum rechtgezet met erratum in BS 21 mei 2014).
Daarbij horen ook meerdere koninklijke besluiten die reglementen van de NBB goedkeuren, onder andere betreffende (i) de bezwaarde activa in het kader van herstelplannen (de toekomstige "asset incumbrance ratio"), (ii) de handelsactiviteiten voor eigen rekening, en (iii) de uitvoering van Verordening nr. 575/2013 van 26 juni 2013 betreffende onder andere de prudentiële vereisten voor kredietinstellingen.
Gemeenschappelijk toezichtsmechanisme
De Bankenwet moet samen met Verordening nr. 1024/2013 van 15 oktober 2013 worden gelezen, die een "gemeenschappelijk toezichtsmechanisme" opzet. Dat toezichtsmechanisme bestaat uit de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten van de eurozone en omvat het toezicht op alle kredietinstellingen van die zone.
Het toezicht op de kredietinstellingen zal vanaf 4 november 2014 een werkelijk Europees toezicht zijn. Onze kredietinstellingen "van groot belang" (art. 6 van Verordening nr. 1024/2013) zullen rechtstreeks door de ECB worden gecontroleerd. De ECB zal niet alleen de Europese regels (onder andere Verordening nr. 575/2013) toepassen, maar ook de Belgische regels die op die kredietinstellingen van toepassing zijn ingevolge de Belgische omzettingsmaatregelen van de Europese bankenrichtlijnen. De vergunning van elke nieuwe kredietinstelling zal rechtstreeks door de ECB worden verleend, ongeacht haar omvang. De ECB zal onder andere ook bevoegd zijn voor de prudentiële tussenkomst bij elke overdracht van een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling.
Principieel verbod op "proprietary trading"
Vanaf 1 januari 2015 mag in principe geen enkele kredietinstelling die deposito's aantrekt of schuldinstrumenten uitgeeft die gedekt zijn door de Belgische depositobeschermingsregeling voor eigen rekening handelsactiviteiten uitoefenen in het kader van de handelsportefeuille zoals bepaald in artikel 4, lid 1, 86) van Verordening nr. 575/2013, en dit noch rechtstreeks, noch via Belgische of buitenlandse dochterondernemingen.
Dit verbod zal echter niet van toepassing zijn op de verlening van beleggingsdiensten aan cliënten die erop gericht zijn om te voldoen aan hun "financierings-, indekkings- of beleggingsbehoeften", op "de activiteiten tot indekkings van de eigen risico's van de kredietinstelling of van haar dochterondernemingen", op "het gezond en voorzichtig" beheer van haar liquide middelen en op de aankoop van financiële instrumenten "met het oogmerk om op duurzame wijze te worden aangehouden".
Een reglement van de NBB van 23 december 2013 (goedgekeurd bij koninklijk besluit van 26 december 2013) had reeds het reglement inzake het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beursvennootschappen aangepast op het vlak van de weging van de handelsportefeuille. Een reglement van de NBB van 1 april 2014 (goedgekeurd bij koninklijk besluit van 25 april 2014) legt nu ook het kader vast voor de toegelaten handelsactiviteiten voor eigen rekening.
Governance
Er wordt algemeen aanvaard dat één van de oorzaken van de crisis van 2008 terug te brengen is tot ernstige tekortkomingen in de governance van kredietinstellingen, zowel op het vlak van het risicobeheer als op het vlak van de complexiteit en van het remuneratiebeleid.
De Bankenwet vereist dat de leden van het bestuursorgaan, de personen belast met de effectieve leiding en de personen verantwoordelijk voor de "onafhankelijke controlefuncties" natuurlijke personen zijn (art. 19), en dat de leden van het bestuursorgaan en de personen belast met de effectieve leiding "de nodige tijd aan de uitoefening van hun functies in de instelling" besteden (art. 62). De wet begrenst daarenboven het aantal externe mandaten dat ze mogen waarnemen. De taak van het bestuursorgaan om de strategie te bepalen en toezicht uit te oefenen wordt bovendien benadrukt, in het bijzonder wat de vaststelling van en controle op de "risicotolerantie" (in het Engels "risk appetite" – art. 57) en van het passend karakter van de systemen voor interne controle (art. 8) betreft. Het bestuursorgaan is tevens de ultieme contactpersoon van de compliance officer (art. 38), die verantwoordelijk is voor de naleving door de kredietinstelling van het wettelijke kader. Hij is daarnaast ook verantwoordelijk voor de goedkeuring van het herstelplan (art. 114).
Eigen vermogen en liquiditeit
De nieuwe wet herneemt de eigen vermogen-structuur verdeeld in "tier 1-kernkapitaal", "tier 1", "tier 2". Zij voorziet tevens, vanaf 2019, in de toevoeging van een "tier 1-kernkapitaalconserveringsbuffer", een "contracyclische tier 1-kernkapitaalbuffer" en een tier 1-kernkapitaalbuffer voor "binnenlandse" of mondiale systeemrelevante kredietinstellingen.
Het "tier 2" eigen vermogen, dat bestaat uit hybride instrumenten (onder andere achtergestelde schulden), moet een "loss absorbing"-karakter hebben: in geval van moeilijkheden moet het in kapitaal kunnen worden ingebracht, in tegenstelling tot wat algemeen gebeurde in 2008.
De eigen vermogensvereisten zelf zijn geleidelijk verstrengd, in het bijzonder wat betreft de behouden risico's bij effectisering, de risico's die voortvloeien uit de handelsportefeuille, en het wederpartijrisico. Een nieuwe ratio zal rekening houden met het bestaande hefboomeffect op de balans van de kredietinstelling.
Een belangrijke les van de crisis van 2008 is het primordiale belang van de liquiditeit van de activa van kredietinstellingen om hen toe te laten het hoofd te bieden aan stresssituaties. Deze nieuwe regels werden reeds vastgelegd in 2010. In dat kader verankert de Bankenwet, op kwantitatief niveau, een "Liquidity Coverage Ratio" en een "Net Stable Funding Ratio" en hun controle ("monitoring").
Herstel- en afwikkelingsplannen
De Bankenwet legt het wettelijke bestuursorgaan van elke kredietinstelling op een "herstelplan" op te stellen dat rekening houdt met verschillende scenario's. Dat plan moet de kredietinstelling toelaten om, in het geval van moeilijkheden, haar levensvatbaarheid en financiële positie snel te herstellen zonder negatieve gevolgen voor het financiële systeem (art. 115). Dit plan wordt geëvalueerd door de toezichthouder, die bindende maatregelen kan nemen indien hij vindt dat het plan lacunes vertoont (art. 116). Het eerste plan moet ten laatste 15 maanden na de inwerkingtreding van de Bankenwet worden opgesteld.
De wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen creëert binnen de NBB een nieuw orgaan, de "afwikkelingsautoriteit" genoemd. Het is samengesteld uit verantwoordelijken van de NBB, de voorzitter van de FSMA, verantwoordelijken van de FOD Financiën, een magistraat, en 4 andere personen aangeduid door de Koning. Deze autoriteit zal worden belast met de goedkeuring van een afwikkelingsplan voor elke kredietinstelling (onder voorbehoud van de uitsluiting, krachtens een nog te nemen koninklijk besluit, van kredietinstellingen die deel uitmaken van een groep waarvoor een afwikkelingsplan werd goedgekeurd).
De afwikkeling van kredietinstellingen zal vanaf 2016 (i.e. de inwerkingtreding van de omzettingsmaatregelen van Richtlijn "BRDD") moeten kunnen bij beslissing van de afwikkelingsautoriteiten, en dit door middel van een bijdrage van de aandeelhouders en de schuldeisers van de kredietinstelling in moeilijkheden (een "bail-in") zonder overheidstussenkomst (de "bail-out"). Dit nieuwe systeem werd uitgedacht naar aanleiding van de afwikkeling van de crisis in Cyprus in maart 2013, terwijl tijdens de crisis van oktober 2008 de bail out systematisch werd toegepast. Voor meer details, wordt verwezen naar de Eubelius Spotlights maart 2014 over deze nieuwigheid.
Concluderend zal een aanzienlijke inspanning nodig zijn om de nieuwe regels van de Bankenwet te verteren. De wet vormt een grote stap voorwaarts in de richting van een bankactiviteit die de belastingbetalers en depositohouders minder blootstelt aan het risico dat een kredietinstelling in gebreke blijft.