Het belang bij het annulatieberoep voor de Raad van State is een hot topic.
Het afgelopen jaar sprak de Algemene Vergadering van de Raad van State in het kader van de schadevergoeding tot herstel twee arresten uit die vragen opriepen in het licht van de traditionele rechtspraak van de Raad over het actueel belang. Die rechtspraak vereiste dat de verzoekende partij een belang heeft bij de vernietiging van de bestreden beslissing, niet enkel op het moment van het instellen van het beroep, maar ook op het moment van de uitspraak door de Raad van State.
Een maand later deed ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ("EHRM") een duit in het zakje, door te oordelen dat de traditionele rechtspraak van de Raad van State in bepaalde gevallen in strijd is met het recht op toegang tot de rechter.
Daarop zette de Algemene Vergadering van de Raad van State op 15 januari 2019 een nieuwe stap in de ontwikkeling van het begrip "actueel belang". Deze stap impliceert een versoepeling van de vaststaande rechtspraak van de Raad van State.
Net zoals het geval is voor een eisende partij in een burgerlijk geschil, moet de verzoekende partij voor de Raad van State een belang doen blijken bij het annulatieberoep, opdat het beroep ontvankelijk zou zijn. Dat belang moet volgens de Raad van State geoorloofd en wettig, zeker, persoonlijk en rechtstreeks, maar ook actueel zijn. In tegenstelling tot de burgerlijke rechter, beoordeelt de Raad van State het belang niet enkel op het moment dat de verzoekende partij het annulatieberoep instelt, maar ook op het moment dat de Raad uitspraak doet over dat beroep. Volgens de traditionele rechtspraak van de Raad van State was het belang van de verzoekende partij slechts actueel indien dat belang ook nog bestond op het moment van het annulatiearrest. Verlies van het belang in de loop van de annulatieprocedure leidde onvermijdelijk tot de onontvankelijkheid van het annulatieberoep.
Deze rechtspraak is in eerste instantie onder druk komen te staan in de rechtspraak van de Raad van State over dat andere hot topic, met name de schadevergoeding tot herstel. In twee arresten van 21 juni 2018 liet de Algemene Vergadering verstaan dat de Raad moet overgaan tot een onderzoek van de aangevoerde onwettigheden met het oog op het (al dan niet) toekennen van de gevorderde schadevergoeding, zodra de verzoekende partij belang heeft bij het beroep tot nietigverklaring op het moment van het instellen ervan, en dit zelfs al verliest de verzoekende partij haar belang bij het beroep tot nietigverklaring in de loop van die procedure (zie Eubelius Spotlights september 2018). Dergelijke benadering kon leiden tot de eigenaardige situatie dat de Raad vaststelt dat de bestreden bestuurshandeling onwettig is, deze vervolgens niet vernietigt aangezien de Raad oordeelt dat de verzoekende partij geen belang meer heeft bij het beroep tot nietigverklaring, maar wel een schadevergoeding toekent. Er zou dan met andere woorden een arrest zijn dat een welbepaalde bestuurshandeling bestempelt als onwettig, doch de rechtzoekenden – niet enkel de verzoekende partij – zouden in de praktijk geconfronteerd blijven met deze bestuurshandeling. Bovendien zou het betrokken bestuur in beginsel verder uitvoering kunnen geven aan een nochtans onwettig bevonden bestuurshandeling. Dit is geen bevredigende situatie. Bij de invoering van de schadevergoedingsbevoegdheid had de wetgever hier geen aandacht aan besteed. De Raad van State maakte niet duidelijk hoe een en ander opgelost zou worden.
Kort daarna, op 17 juli 2018, nam het EHRM standpunt in over de traditionele rechtspraak van de Raad van State over het actueel belang. De aanleiding voor het arrest van het EHRM was een uitspraak van de Raad van State, waarin de Raad uitspraak deed over een vordering gericht tegen een beslissing van Selor die de verzoekende partij niet-geslaagd verklaarde op een vergelijkend examen waardoor hij niet werd opgenomen in de wervingsreserve. De Raad oordeelde dat de verzoeker in de loop van de procedure zijn actueel belang had verloren omdat de geldigheidsduur van de wervingsreserve intussen verstreken was. Het EHRM bestempelt deze uitspraak als overdreven formalistisch en dus in strijd met het recht op toegang tot de rechter in de zin van artikel 6 EVRM. Daarbij houdt het EHRM rekening met het feit dat eigenlijk de duur van de procedure voor de Raad van State aan de basis lag van het verlies van het actueel belang van de verzoeker, zonder dat de Raad dit aspect mee in zijn beoordeling van het belang betrok en zonder dat de verzoeker daaraan kon verhelpen.
Op 15 januari 2019 beoordeelde de Algemene Vergadering van de Raad van State de sluiting van een vestigingsplaats van een school. De verzoekende partij was de vader van een leerling die voorheen schoolliep in die vestigingsplaats. De vader was ook lid van de schoolraad en in die hoedanigheid vocht hij de sluiting aan. De Raad van State stelde vast dat de verzoekende partij op het moment van de behandeling van de zaak niet meer de hoedanigheid had van lid van de schoolraad, aangezien hij zijn zoon na de sluiting van de vestigingsplaats had ingeschreven in een andere school.
Volgens de klassieke rechtspraak van de Raad zou dit resulteren in een gebrek aan actueel belang in hoofde van de verzoekende partij en dus een onontvankelijk annulatieberoep. De Raad oordeelde echter, met expliciete verwijzing naar het hogervermeld arrest van het EHRM: "Vaststellen dat verzoeker zijn hoedanigheid of belang in de loop van de huidige procedure verliest, zou niet het gevolg zijn van een handeling die hij zelf heeft gesteld of heeft nagelaten te stellen en die hem persoonlijk verwijtbaar is". De Raad is van oordeel dat de verzoekende partij de hoedanigheid van lid van de schoolraad niet uit vrije wil heeft verloren maar juist ten gevolge van de bestreden sluitingsbeslissing. Van hem mag niet verwacht worden dat hij zijn zoon, tegen zijn eigen pedagogische keuzes in, op een andere vestigingsplaats van dezelfde school inschrijft enkel en alleen om zijn hoedanigheid als eiser te kunnen bewaren. In die concrete omstandigheden aan de verzoeker zijn belang ontzeggen zou op onevenredige wijze afbreuk doen aan zijn recht op toegang tot de rechter, aldus de Raad.
Met dit arrest versoepelt de Raad van State zijn traditionele rechtspraak over het actueel belang. Het loutere ontbreken van het belang op het moment van de uitspraak leidt niet meer ipso facto tot de onontvankelijkheid van het annulatieberoep. Dat is enkel het geval indien het verlies het gevolg is van een handeling die de verzoekende partij zelf heeft gesteld of heeft nagelaten te stellen én die hem persoonlijk verwijtbaar is. Hiermee past de Raad zich aan de richtlijnen van het EHRM aan.
Het arrest van de Raad van State biedt ook een antwoord op de vragen die de recente rechtspraak inzake de schadeloosstelling opriep. Door de vereiste van het actueel belang te versoepelen verhindert het verlies van het belang in de loop van de vernietigingsprocedure niet meer automatisch dat de Raad overgaat tot de vernietiging van de onwettige bestuurshandeling. Met andere woorden: de toekenning van een schadevergoeding door de Raad van State wegens een onwettige bestuurshandeling zal steeds gepaard gaan met een vernietiging van die bestuurshandeling, tenzij de verzoeker zijn belang in de loop van de procedure heeft verloren ten gevolge van zijn eigen handelen of nalaten te handelen, dat persoonlijk aan hem verwijtbaar is. Dit resulteert in een logischere rechtspraak met een bevredigender resultaat.
De vraag rijst of men de term "persoonlijk verwijtbaar" ruim of eng moet interpreteren. Te denken valt bijvoorbeeld aan de verzoekende partij/rechtspersoon die de gunning van een overheidsopdracht aan een andere kandidaat aanvecht, maar zelf failliet gaat in de loop van de procedure, of aan de verzoekende partij/ambtenaar die de benoeming van een andere kandidaat aanvecht en in de loop van de procedure vrijwillig op vervroegd pensioen gaat. Zijn deze handelingen "persoonlijk verwijtbaar" aan de verzoekende partij en zullen zij in de ogen van de Raad van State leiden tot het verlies van het belang? Daarover kan minstens gediscussieerd worden, en het is wachten op verdere uitspraken van de Raad van State die daarover uitsluitsel zullen brengen.