De wettelijke bepalingen betreffende de vennootschapsrechtelijke geschillenregeling bevatten geen richtlijnen over de prijs die moet worden betaald voor de over te dragen aandelen. Sinds de invoering van de geschillenregeling in 1995 werden in de rechtspraak en in de rechtsleer zeer uiteenlopende standpunten ingenomen met betrekking tot het tijdstip waarop de aandelen moeten worden gewaardeerd, de zogenaamde "peildatum". Dit tijdstip kan van groot belang zijn voor de betrokken aandeelhouders, vermits de waarde van de aandelen kan schommelen naar gelang het tijdstip waarop men waardeert. Met zijn arrest van 20 februari 2015 lijkt het Hof van Cassatie de discussie over de peildatum te hebben beslecht: de feitenrechter beschikt over een grote beoordelingsvrijheid, die toelaat om rekening te houden met de concrete omstandigheden van de zaak.
Het arrest van het Hof van Cassatie van 20 februari 2015 kan slechts worden begrepen in het licht van de eerdere rechtspraak van het Hof uit 2010, 2012 en 2014. Die rechtspraak heeft in de rechtsleer het voorwerp uitgemaakt van veelvuldige commentaar omwille van de talrijke vragen waartoe zij aanleiding gaf. Voor een goed begrip van dit laatste arrest van het Hof van Cassatie inzake de geschillenregeling staan we hierna eerst kort stil bij de cassatiearresten van 9 december 2010, 5 oktober 2012 en 21 februari 2014.
Uit de arresten van 9 december 2010 (inzake uitsluiting) en 5 oktober 2012 (inzake uittreding) konden twee principes worden afgeleid over de peildatum en de wijze van waardering:
- de aandelen moeten worden gewaardeerd op de datum waarop de rechter de overdracht ervan beveelt, vermits het recht op betaling van de prijs ontstaat op de datum van eigendomsoverdracht;
- de waardering moet gebeuren in going concern, waarbij de rechter abstractie moet maken van zowel de omstandigheden die tot de vordering tot overname hebben geleid, als van het gedrag van de partijen ten gevolge van het instellen van de vordering.
De draagwijdte van beide principes heeft, hoewel zij op het eerste gezicht duidelijk zijn, in de praktijk aanleiding gegeven tot heel wat discussie.
Zo rees onder meer de vraag wat "abstractie maken van" betekent.
In het arrest van 9 december 2010 leek het Hof van Cassatie hiermee een verbod te bedoelen om de objectieve waardering op de datum van de overdracht te corrigeren in functie van de invloed van de gegronde reden(en), respectievelijk het gedrag van de partijen tijdens de procedure.
In het arrest van 5 oktober 2012 interpreteerde het Hof de termen "abstractie maken van" echter duidelijk op een andere wijze, meer bepaald als een verplichting om bij de waardering de (veelal negatieve) elementen te elimineren die het gevolg zijn van de gegronde reden(en) of van het gedrag van de partijen tijdens de procedure.
In zijn arrest van 21 februari 2014 bevestigde het Hof van Cassatie deze tweede interpretatie en paste het deze interpretatie ook toe bij een vordering tot uitsluiting. Het Hof oordeelde aldus dat "abstractie maken van" ook bij uitsluiting zo moet worden begrepen dat de rechter de waarde moet corrigeren door de invloed van de gegronde redenen of het gedrag van de partijen weg te denken.
In zijn arrest van 20 februari 2015 bevestigt het Hof van Cassatie, nu in een procedure tot uittreding, in zeer duidelijke bewoordingen de interpretatie van zijn arrest van 21 februari 2014. Zo stelt het Hof (overigens voor het eerst) dat de waardering op datum van eigendomsoverdracht slechts "in beginsel" geldt en dat deze waardering moet worden gecorrigeerd om de invloed van het conflict op de waarde van de aandelen te neutraliseren, Vervolgens erkent het Hof dat de verschuiving van de peildatum een toegelaten techniek kan zijn om de invloed van het conflict op de waarde van de aandelen te neutraliseren.
Dit arrest bevestigt aldus dat de peildatum bij uittreding kan worden gesitueerd vóór de datum waarop de aandelen moeten worden overgedragen, op voorwaarde dit kan worden verantwoord op grond van de concrete omstandigheden van de zaak. Aldus maakt het Hof een einde aan de discussie die was ontstaan na de cassatiearresten van 9 december 2010 en 5 oktober 2012 en laat het een ruime beoordelingsvrijheid aan de feitenrechter.
Het valt te verwachten dat dit arrest in de praktijk dankbaar zal worden onthaald en alvast één – belangrijk – discussiepunt rond de waardering van de aandelen in een geschillenregeling zal wegnemen.
Dat hiermee niet alle discussies zijn afgelopen, staat evenwel buiten kijf. Met name bij een vordering tot uitsluiting blijft het arrest van 21 februari 2014 aanleiding geven tot vragen. Uit dit arrest zou men immers kunnen afleiden dat een partij die de uitsluiting vordert ingevolge een gegronde reden die heeft geleid tot een daling van de waarde van de aandelen, eerst een hogere prijs voor de aandelen zou moeten betalen en vervolgens nog een aparte vordering tot schadevergoeding zou moeten instellen. Nu het feitencomplex dat tot dit arrest heeft geleid, zeer specifiek was, rijst evenwel de vraag of het arrest (van 21 februari 2014) van dit punt een algemeen principe bij uitsluiting heeft willen maken.