De Ministerraad heeft op 27 februari en 6 maart 2015 verschillende ontwerpen van koninklijk besluit en een voorontwerp van wet tot bevordering van de werkgelegenheid goedgekeurd. Hiermee geeft de regering uitvoering aan onder andere het regeerakkoord en het ontwerpakkoord over loon- en arbeidsvoorwaarden dat door de Groep van Tien (met uitzondering van het ABVV) werd bereikt. Alle ontwerpen werden ter advies aan de Raad van State voorgelegd.
De loonnorm voor 2015-2016
De wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (de "Loonnormwet") laat toe om de loonkostenontwikkeling preventief aan te passen aan de verwachte evolutie in de drie referentielanden (Duitsland, Nederland en Frankrijk) om de competitiviteit van de Belgische economie te vrijwaren en de loonhandicap met onze buurlanden te verminderen.
In principe wordt hiervoor om de twee jaar in een interprofessioneel akkoord tussen de sociale partners de maximale marge (lees: maximale stijging) voor de loonkostenontwikkeling vastgelegd. Hierbij wordt rekening gehouden met het Technisch Verslag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven over de maximaal beschikbare marges voor loonkostenontwikkeling, opgesteld op basis van de evolutie in de voorbije twee jaar en de verwachte loonkostenontwikkeling in de referentielanden.
Het ontwerp van interprofessioneel akkoord werd op 30 januari 2015 niet unaniem goedgekeurd. De Loonnormwet schrijft voor dat, bij gebrek aan dergelijk akkoord, de loonnorm door de regering wordt vastgelegd. De regering heeft op 27 februari 2015 een ontwerp van koninklijk besluit goedgekeurd dat het ontwerp van interprofessioneel akkoord integraal heeft overgenomen.
Dit ontwerp bepaalt onder andere het volgende:
- de maximale marge voor loonkostenontwikkeling bedraagt 0% voor 2015 en 0,5% van de brutoloonmassa als totale kost voor de werkgevers, alle lasten inbegrepen, voor 2016; en
- de maximale marge voor loonkostenontwikkeling in 2016 kan worden verhoogd met 0,3% netto zonder bijkomende kost voor de werkgever.
Ook voor de periode 2013-2014 werd de loonnorm bij koninklijk besluit vastgelegd op 0%. Dit koninklijk besluit van 28 april 2013 werd door enkele werknemersvertegenwoordigers en werknemers aangevochten voor de Raad van State. De beroepen tot schorsing en tot vernietiging ervan werden echter door de Raad van State verworpen. Vooreerst stelde de Raad van State immers vast dat de voorwaarde dat de loonnorm minimaal de indexering en de baremieke verhogingen moet bedragen, wel degelijk was vervuld. De Raad van State oordeelde verder ook dat er geen sprake was van een schending van artikel 11 van het EVRM, waarin het recht op collectief overleg wordt gewaarborgd. Ten eerste vindt de beperking op het collectief overleg immers haar wettelijke grondslag in de Loonnormwet. Ten tweede oordeelde de Raad van State dat het aangevochten koninklijk besluit een legitiem doel nastreeft dat noodzakelijk is voor de democratische samenleving en dat aan de proportionaliteitsvereiste is voldaan. Het vastleggen van een loonmarge sluit immers niet uit dat loonsverhogingen collectief kunnen worden onderhandeld, voor zover de gemiddelde loonkost in de onderneming hiermee niet wordt verhoogd. De loonnorm beperkt het recht op collectief overleg slechts gedeeltelijk (enkel m.b.t. de lonen) en tijdelijk (voor een periode van twee jaar). Bovendien past de loonnorm in een context van bescherming van het recht op werk en het recht op een behoorlijke levensstandaard.
Het voorontwerp van wet ter bevordering van de werkgelegenheid (zie infra) beoogt de invoering van strafrechtelijke en administratieve sancties in geval van niet-naleving van de maatregelen voor loonmatiging door de werkgever.
Dit voorontwerp van wet breidt ook het toepassingsgebied van de Loonnormwet uit tot de economische overheidsbedrijven.
Andere maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid
De Ministerraad keurde op 27 februari 2015 ook een voorontwerp van wet ter bevordering van de werkgelegenheid goed, dat een vermindering van de loonhandicap met onze buurlanden beoogt. Het voorontwerp geeft uitvoering aan het regeerakkoord, het ontwerp van interprofessioneel akkoord en de laatste punten van de eerste fase in de harmonisering van het statuut arbeiders-bedienden.
Het voorontwerp voorziet onder andere in:
- de blokkering van de afgevlakte gezondheidsindex vanaf maart 2015, zodat de indexsprong van 2% kan worden doorgevoerd;
- een verlaging van de trimestriële bijdrage voor het vakantiegeld van arbeiders;
- de volledige afschaffing van de carenzdag in het kader van de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid;
- de toekenning van de ontslagcompensatievergoeding aan een werknemer die arbeider was en na 31 december 2013 bediende is geworden;
- de optrekking van het aantal uren dat men op zaterdag mag werken in de bouwsector van 64 uur per jaar naar 96 uur.
Tijdens de Ministerraad van 6 maart 2015 werden ook nog twee ontwerpen van koninklijk besluit goedgekeurd die het ontwerp van interprofessioneel akkoord uitvoeren op het vlak van maaltijdcheques en resultaatsgebonden voordelen.
Het eerste ontwerp voorziet in een verhoging met 1 euro van de maximale waarde van maaltijdcheques. Het bedrag van de maximale werkgeverstussenkomst gaat zo van EUR 5,91 naar 6,91 per maaltijdcheque. Maaltijdcheques zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen en belastingen.
Het tweede ontwerp voorziet in een verhoging van het niet-geïndexeerde drempelbedrag van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen van EUR 3.100 naar 3.169. Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (de zogenaamde "collectieve bonus") zijn onder bepaalde voorwaarden uitgesloten uit het loonbegrip tot een drempelbedrag per kalenderjaar, per werknemer en per werkgever. Zij zijn wel onderworpen aan een bijzondere werkgeversbijdrage van 33% en een solidariteitsbijdrage van 13,07 % verschuldigd door de werknemer. Voor de werkgever is het voordeel integraal aftrekbaar als beroepskost en voor de werknemer is het vrijgesteld van inkomstenbelasting.
Deze maatregelen moeten de sociale partners toelaten om, indien ze dat wensen, deze voordelen vanaf 1 januari 2016 in hun sector of bedrijf toe te kennen. Deze datum van inwerkingtreding kadert ook in de loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015-2016.