De wet van 26 maart 2014 (BS 22 mei 2014) strekt ertoe de beslechting van bepaalde geschillen toe te bedelen aan de "natuurlijke rechter". Deze specialisatie van de rechtscolleges moet de kwaliteit van de beslissingen verhogen.
De wet van 26 maart 2014 tot wijziging van het gerechtelijk wetboek (…) met het oog op de toekenning van de bevoegdheid aan de natuurlijke rechter in diverse materies (hierna: "Wet van 26 maart 2014"), strekt ertoe de "natuurlijke" rechter de opdracht te geven bepaalde geschillen te beslechten waarvoor hij het meest geschikt is. Hiermee hoopt de wetgever een efficiëntere, snellere en meer coherente conflictoplossing te bewerkstelligen.
De voornaamste bevoegdheidswijziging van de Wet van 26 maart 2014, vindt plaats op het niveau van de rechtbanken van koophandel. Het is de bedoeling dat de rechtbanken van koophandel alle geschillen van commerciële aard beslechten die betrekking hebben op ondernemingen, ongeacht het bedrag van het geschil. De gewijzigde regeling is vervat in artikel 573 Ger.W., het basisartikel inzake de materiële bevoegdheid van de rechtbanken van koophandel.
Los van het feit dat met de wetswijziging het "bedrag van het geschil" niet langer een doorslaggevende rol speelt bij het bepalen van de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel, heeft ook de "hoedanigheid van de partijen" aan belang ingeboet. In tegenstelling tot het oude artikel 573 Ger.W., vereist de huidige wettelijke bepaling immers niet meer dat de geschillen "conflicten tussen handelaren" betreffen. Met betrekking tot de hoedanigheid van de partijen voorziet het gewijzigde artikel 573 Ger.W. zelfs in de mogelijkheid dat ook eisers die geen ondernemingen zijn, hun vordering aan de rechtbank van koophandel kunnen voorleggen, op voorwaarde dat de vordering betrekking heeft op een economische activiteit van de verweerder. Bijgevolg legt het gewijzigde wetsartikel voornamelijk de focus op de "aard van het geschil" om te bepalen of de rechtbank van koophandel bevoegd is om van een geschil kennis te nemen.
Een andere belangrijke wijziging die de Wet van 26 maart 2014 met zich meebrengt, betreft artikel 591 Ger.W., het basisartikel inzake de bevoegdheid van de vredegerechten. Een overheveling van de bevoegdheid van de rechtbanken van eerste aanleg naar de vredegerechten geschiedt voor geschillen tussen, enerzijds, leveranciers van nutsvoorzieningen, en anderzijds, natuurlijke personen die geen onderneming zijn, in verband met de invordering van een geldsom bij gebrek aan betaling van een levering van een nutsvoorziening.
In dit kader bepaalt het artikel 628, 25° Ger.W. sinds de Wet van 26 maart 2014 dat de (vrede)rechter van de woonplaats van de verweerder bevoegd is om kennis te nemen van het geschil.