Op 28 april 2016 sprak het Grondwettelijk Hof zich in arrest nr. 60/2016 uit over de manier waarop de gemeente, in de context van een zogenaamde "milieustakingsvordering", voor de rechter kan optreden. Het Hof vestigde in dat arrest een belangrijk principe. Het bevestigde dat, indien een inwoner in naam van de gemeente een (milieustakings)vordering heeft ingeleid, ook het gemeentebestuur nog namens de gemeente in rechte kan treden om het standpunt van de inwoner eventueel te betwisten.
De context is bekend. Op grond van artikel 1 van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu kunnen milieuverenigingen, administratieve overheden (zoals een gemeente) en de procureur des Konings een vordering instellen ten einde de staking te bekomen van handelingen die een kennelijke inbreuk zijn of een ernstige dreiging vormen voor een inbreuk op de wetgeving betreffende de bescherming van het milieu.
Artikel 194 van het Vlaamse Gemeentedecreet van 15 juli 2005 bepaalt op zijn beurt dat, als het college van burgemeester en schepenen en de gemeenteraad nalaten in rechte op te treden, een of meer inwoners in rechte kunnen optreden namens de gemeente. De inwoner treedt in dit geval dus niet op in eigen naam, maar als vertegenwoordiger van de gemeente. Hij oefent daarbij dan ook een recht van de gemeente uit en verdedigt een collectief belang. Het Gemeentedecreet bepaalt uitdrukkelijk dat de gemeente over het door de inwoner gevoerde geding geen dading kan aangaan of er afstand van kan doen zonder instemming van de inwoner die het geding in haar naam heeft gevoerd.
De combinatie van beide bepalingen impliceert dat een inwoner een milieustakingsvordering kan instellen namens de gemeente, als die gemeente dat zelf niet doet. Het gebeurt niet zelden dat inwoners van die mogelijkheid gebruik maken om namens de gemeente een vordering voor de rechter in te leiden omdat zij van oordeel zijn dat de gemeente ten onrechte "stilzit". Dat "stilzitten" kan natuurlijk het gevolg zijn van een "nalaten" van het gemeentebestuur om tegen een onwettige toestand in rechte op te treden, maar het is ook best mogelijk dat een gemeente niet in rechte is getreden, omdat zij van oordeel is dat er van een onwettige toestand geen sprake is.
Het Hof van Cassatie oordeelde niettemin dat de gemeente in dat geval de vrije beschikking verliest over het recht om voor de rechter op te treden. In zijn recentere rechtspraak oordeelde ook de Raad van State, daarin gevolgd door de Raad voor Vergunningsbetwistingen, dat het college van burgemeester en schepenen van een gemeente weliswaar kon tussenkomen in een procedure die door een inwoner namens de gemeente werd gevoerd, maar dan wel uitsluitend ter ondersteuning, verderzetting of herneming van het standpunt van de inwoner. Het gemeentebestuur moest het dus noodgedwongen "eens zijn" met de inwoner die op eigen initiatief een vordering namens de gemeente had ingesteld.
Naar aanleiding van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Gemeentedecreet was in het Vlaams Parlement reeds kritiek geuit op de situaties waartoe die rechtspraak aanleiding gaf, en die de gemeentebesturen in de praktijk reduceerden tot "de status van toeschouwer", ook wanneer de inzet van de procedure projecten betrof die door het gemeentelijk beleid gesteund werden.
Ook de Antwerpse rechtbank van eerste aanleg vroeg zich af of het wel verenigbaar is met de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM en met het algemeen beginsel van de rechten van verdediging, dat een college van burgemeester en schepenen in dat geval slechts zou kunnen optreden om de vordering van de inwoner te ondersteunen, en niet om die te betwisten.
Nadat het Grondwettelijk Hof in zijn arrest nr. 29/2011 van 24 februari 2011 al had besloten dat het college van burgemeester en schepenen in elk geval zelf ook een raadsman kon aanstellen om tussen te komen in de procedure die door een inwoner was opgestart, moest het Hof nu dus oordelen over de vraag of die advocaat ook een standpunt zou mogen verdedigen dat afwijkt van het standpunt van de inwoner.
In zijn arrest nr. 60/2016 van 28 april 2016 oordeelde het Hof dat de doelstelling van de wetgever om aan de inwoner de mogelijkheid te verschaffen om in naam van de gemeente op te treden, geen verbod kan verantwoorden voor het college van burgemeester en schepenen om de vordering die in zijn naam door een inwoner is ingesteld, te betwisten. Het nalaten van de gemeente om zelf in rechte te treden, zo merkt het Hof op, kan immers de uiting zijn van een weloverwogen keuze. De namens de gemeente optredende inwoner en het college van burgemeester en schepenen hebben dan andere belangen, en het zou een onevenredige beperking uitmaken van de rechten van het college als het de vordering van de inwoner niet zou kunnen tegenspreken en zijn eigen eerdere beslissing(en) verdedigen. Dat is volgens het Hof zeker het geval aangezien de gemeente naderhand met vorderingen tot schadevergoeding kan worden geconfronteerd.
Het Hof geeft in zijn arrest meteen ook aan dat het Gemeentedecreet ook op een andere, grondwettige manier kan (en dus zou moeten) worden geïnterpreteerd, meer bepaald in die zin dat het college van burgemeester en schepenen wel degelijk het standpunt van zijn inwoner mag betwisten. Die mogelijkheid doet ook geen afbreuk aan de rechten van de inwoner die in naam van de gemeente is opgetreden, want ook in dit geval heeft het college van burgemeester en schepenen in elk geval niet de mogelijkheid om de procedure (door een dading of een afstand van geding) stop te zetten. De rechter zal in dergelijke gevallen dus moeten oordelen welke van de twee vertegenwoordigers van de gemeente hij in het (on)gelijk stelt: de inwoner of het college van burgemeester en schepenen.