Op 1 mei 2014 trad de nieuwe groepsvrijstelling voor overeenkomsten inzake technologieoverdracht in werking. De nieuwe groepsvrijstelling herneemt in belangrijke mate de vorige regeling, maar introduceert ook nieuwigheden die resulteren in een beperking van het toepassingsgebied. Samen met de groepsvrijstelling publiceerde de Europese Commissie nieuwe richtsnoeren die als leidraad dienen voor overeenkomsten die niet binnen het toepassingsgebied van de groepsvrijstelling vallen.
Overeenkomsten inzake technologieoverdracht zijn, in essentie, overeenkomsten waarbij een partij (de licentiegever) toelating verleent aan een andere partij (de licentienemer) om zijn technologierechten, zoals patent, knowhow of software, te gebruiken voor de productie van goederen of diensten. Deze licentieovereenkomsten worden geacht in overeenstemming te zijn met de mededingingsregels wanneer zij, enerzijds, geen in de groepsvrijstelling opgelijste verboden bepaling bevatten en, anderzijds, de marktaandelen van de partijen onder de in de groepsvrijstelling opgenomen drempels blijven.
De nieuwe groepsvrijstelling wijzigt deze benadering niet en ook de toepasselijke marktaandeeldrempels blijven dezelfde. Licentieovereenkomsten tussen concurrenten blijven dus van de groepsvrijstelling genieten voor zover het gezamenlijk marktaandeel van de partijen niet meer dan 20% bedraagt. Afspraken tussen niet-concurrenten genieten verder van een soepelere regeling en vallen binnen de groepsvrijstelling, zolang de individuele marktaandelen van de contractpartijen niet meer dan 30% bedragen.
Beperking van de groepsvrijstelling
Een aantal wijzigingen resulteren wel in een, al bij al kleine, beperking van de draagwijdte van de groepsvrijstelling.
Zo worden in de nieuwe groepsvrijstelling alle beperkingen van passieve verkopen door licentienemers in aan andere licentienemers toegewezen gebieden of klantenkringen als zogenaamde hardcore-beperkingen gekwalificeerd. Deze benadering wordt ook gevolgd in de algemene groepsvrijstelling voor distributieovereenkomsten. Overeenkomsten die dergelijke hardcore-beperkingen bevatten, kunnen niet genieten van het voordeel van de groepsvrijstelling. De oude groepsvrijstelling liet nog een beperking op passieve verkopen toe gedurende de eerste twee jaar in overeenkomsten tussen niet-concurrenten.
Verder kunnen twee soorten clausules niet langer genieten van het voordeel van de groepsvrijstelling. Het gaat ten eerste om de zogenaamde exclusieve grant back-verplichting. Dit is een verplichting voor de licentienemer om een exclusieve licentie te verlenen aan de licentiegever voor verbeteringen die de licentienemer aan de in licentie gegeven technologie heeft aangebracht.
Ten tweede, genieten ook bedingen in niet-exclusieve licentieovereenkomsten die de licentiegever toelaten de overeenkomst te beëindigen indien de licentienemer de geldigheid van de in licentie gegeven technologie aanvecht, niet langer van de groepsvrijstelling. Dergelijke clausule heeft volgens de Commissie hetzelfde effect als niet-aanvechtingsbedingen die reeds buiten het toepassingsgebied van de groepsvrijstelling vielen. Opmerkelijk is dat beëindigingsbedingen in exclusieve overeenkomsten wel nog steeds onder de groepsvrijstelling blijven vallen. De Commissie is immers van mening dat de licentienemer in dergelijke situatie geen incentive heeft om de geldigheid van de technologie aan te vechten, maar dit wel kan gebruiken als drukkingsmiddel tegen kleine innovatieve licentiegevers.
Schikkingen en technologiepools
De richtsnoeren zetten de voorwaarden uiteen waaronder de oprichting van en de licentiering vanuit technologiepools in het algemeen buiten het toepassingsgebied van artikel 101(1) VWEU vallen. Een van deze voorwaarden is dat alleen essentiële technologieën mogen worden gepoold. Een technologie kan essentieel zijn om een bepaald product te vervaardigen, maar ook om een product in overeenstemming te brengen met een bepaalde standaard.
De richtsnoeren verduidelijken ook voor het eerst onder welke omstandigheden schikkingen in strijd met de mededingingsregels kunnen zijn. De richtsnoeren hernemen de uitgesproken negatieve beoordeling die de Europese Commissie eerder in de farmaceutische sector maakte van zogenaamde “pay-for-delay overeenkomsten” of “reverse payment settlements”. Dit zijn overeenkomsten waarbij een producent, in essentie, zijn concurrenten betaalt om het op de markt brengen van hun concurrerende producten uit te stellen.
Overgangsperiode
De nieuwe regeling geldt tot 30 april 2026 en is van toepassing op overeenkomsten die worden afgesloten na 1 mei 2014. Voor reeds lopende overeenkomsten geldt een overgangsperiode van één jaar, deze moeten dus ten laatste tegen 30 april 2015 in lijn zijn met het nieuwe regime.