Op 24 november 2014 verwierp de rechtbank van koophandel te Brussel de vordering tot schadevergoeding van de Europese Unie tegen vier liftenfabrikanten die eerder door de Europese Commissie werden veroordeeld wegens kartelafspraken. De Unie vorderde zes miljoen euro als compensatie voor de meerprijs die zij beweerde te hebben betaald voor het onderhoud van liften in de gebouwen van de Europese instellingen.
In 2007 werden de liftenfabrikanten Otis, Kone, Schindler en ThyssenKrupp door de Europese Commissie beboet voor het verdelen van markten en het manipuleren van aanbestedingen met betrekking tot de installatie en het onderhoud van liften en roltrappen in Duitsland en de Benelux. Als vertegenwoordiger van de Europese Unie, startte de Europese Commissie een procedure om de meerprijs te recupereren die de Unie beweerdelijk had betaald voor het onderhoud van de liften in haar gebouwen in België en Luxemburg.
Na eerder in deze zaak een prejudiciële vraag te hebben gesteld aan het Hof van Justitie over de dubbele rol van de Europese Commissie als aanklager en burgerlijke partij, wees de rechtbank van koophandel de vordering van de Commissie af. De Europese Commissie had, volgens de rechtbank van koophandel, niet voldoende aangetoond dat zij en andere instellingen van de Unie daadwerkelijk schade hadden geleden door de kartelafspraken. De rechtbank wees er in het bijzonder op dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat afspraken die erop zijn gericht opdrachten te verdelen automatisch resulteren in hogere prijzen.
Recent trad de Richtlijn inzake schadeclaims wegens mededingingsinbreuken (Eubelius Spotlights december 2014) in werking, die door de lidstaten moet worden omgezet tegen 27 december 2016. De belangrijkste doelstelling van deze Richtlijn is om schadeclaims te vergemakkelijken. De rechtbank van koophandel stelt duidelijk dat de in de richtlijn beoogde regeling geen toepassing kan vinden in deze zaak, aangezien deze (reeds geruime tijd) voor de inwerkingtreding van de richtlijn werd opgestart.