De uitwisseling van informatie over "referentieprijzen" tussen concurrenten kan een per se inbreuk op het mededingingsrecht uitmaken, zelfs wanneer die informatie niet rechtstreeks verband houdt met de prijzen die deze ondernemingen nadien aan hun klanten aanrekenen.
Op 19 maart 2015 heeft het Hof van Justitie de hogere voorziening van Dole Food tegen een arrest van het Gerecht van de Europese Unie afgewezen. Het Gerecht had Dole Food samen met Chiquita en Weichert veroordeeld voor het onderling afstemmen van "referentieprijzen" voor bananen in verschillende Europese lidstaten tussen 2000 en 2002. Referentieprijzen zijn, eenvoudig gezegd, standaardprijzen op basis waarvan de onderhandelingen tussen leverancier en klanten plaatsvinden. In sommige gevallen werd de aan de klant aangerekende prijs zelfs bepaald op basis van formules die aan de referentieprijs gekoppeld waren. De betrokken ondernemingen wisselden wekelijks (kort vóór ze hun referentieprijzen vaststelden) informatie met elkaar uit over factoren die relevant waren voor het bepalen van die referentieprijs, en over prijstendensen.
Het Hof van Justitie bevestigde dat dergelijke contacten een mededingingsbeperkende strekking hebben, omdat ze de onzekerheid verminderen over het tijdstip waarop, de mate waarin en de wijze waarop de betrokken ondernemingen hun prijzen zullen vaststellen. Praktijken met een mededingingsbeperkende strekking zijn verboden ongeacht de markteffecten ervan.
Dole Food had opgeworpen dat de informatie die werd uitgewisseld niet rechtstreeks verband hield met de uiteindelijk door de klanten betaalde prijzen. Het Hof van Justitie bevestigde evenwel de zogenaamde T-Mobile-rechtspraak (C-8/08) waarin werd geoordeeld dat niet alleen onderling afgestemde gedragingen die rechtstreeks gevolgen hebben voor de retailprijs, verboden zijn. De bananenproducenten hadden overleg gepleegd over referentieprijzen die minstens als marktsignalen fungeerden en die relevant waren voor de door hen uiteindelijk op de markt toegepaste prijzen.
Om overleg tussen concurrenten te kunnen kwalificeren als een verboden "onderling afgestemde feitelijk gedraging" moet de mededingingsautoriteit een causaal verband kunnen aantonen tussen het overleg en het daarop volgend marktgedrag. Het Hof van Justitie maakt dit voor de autoriteit echter heel wat makkelijker: ondernemingen die informatie uitwisselen, worden vermoed met die informatie rekening te houden bij het bepalen van hun toekomstig marktgedrag. De weerlegging van dat vermoeden is een vrijwel onbegonnen zaak.
Dit arrest illustreert opnieuw de risico's van contacten tussen concurrenten over parameters die de concurrentie op de markt kunnen beïnvloeden.