De wet van 26 oktober 2015 houdende wijziging van het Wetboek van economisch recht en houdende diverse andere wijzigingsbepalingen heeft onder meer een aantal wijzigingen doorgevoerd in Boek VI "Marktpraktijken en consumentenbescherming" van het Wetboek van economisch recht ("WER"). Het betreft onder andere de regels over etikettering, aankondiging van prijsvermindering, betaling (van een voorschot) wanneer een overeenkomst wordt gesloten buiten de onderneming van de verkoper en ongewenste communicatie.
Op 30 oktober 2015 werd de wet van 26 oktober 2015 houdende wijziging van het Wetboek van economisch recht en houdende diverse andere wijzigingsbepalingen gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Deze wet brengt aan het WER een aantal technische en vormelijke correcties en inhoudelijke wijzigingen aan. Ook Boek VI WER wijzigt op een aantal punten. De wijzingen traden in werking op 9 november 2015.
Etikettering
Volgens artikel VI.8, 1e lid WER moeten de verplichte vermeldingen inzake etikettering gebeuren in een voor de gemiddelde consument begrijpelijke taal, gelet op het taalgebied waar het goed of de dienst op de markt aan de consument wordt aangeboden. Deze verplichte vermeldingen worden thans steeds meer op Europees niveau geregeld. Om de vermeldingen ook aan de taalvereiste te laten voldoen indien ze door Europa zijn geregeld, verwijst artikel VI.8, 1e lid WER nu ook naar de etiketteringsvermeldingen opgelegd "door de verordeningen van de Europese Unie die de bepalingen van dit boek of de voornoemde uitvoeringsbesluiten vervangen".
Aankondigingen van prijsverminderingen
Een meer fundamentele wijziging betreft de opheffing van de regels inzake aankondigingen van prijsverminderingen. Deze opheffing is het gevolg van een arrest van 10 juli 2014 van het Hof van Justitie waarin België werd veroordeeld voor het niet correct omzetten van de Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken (HvJ 10 juli 2014, C-421/12, www.curia.eu). Het Hof oordeelde dat de bepalingen inzake aankondigingen van prijsverminderingen – die enkel toelaten te verwijzen naar de referentieprijs, dit is de laagste prijs die werd toegepast in de maand vóór de prijsvermindering, en de aankondiging van de prijsvermindering beperken in tijd – in strijd zijn met deze Richtlijn (zie Eubelius Spotlights september 2014).
Om aan dit arrest tegemoet te komen, heft de wetgever de artikelen VI.18 tot VI.21 WER op, die de regels inzake aankondigingen van prijsverminderingen bevatten. De gelijkaardige regeling inzake de aankondigingen van prijsverminderingen voor solden in artikel VI.26, §2 en §3 WER wordt eveneens opgeheven. Artikel VI.23, §4 WER bevat gelijkaardige regels voor uitverkopen. Hoewel het Hof van Justitie deze regels niet expliciet heeft bekritiseerd, worden deze ook opgeheven.
Deze opheffing betekent dat ondernemingen een grotere soepelheid aan de dag kunnen leggen op het vlak van prijsverminderingen. Wel benadrukt de memorie van toelichting dat dit niet tot gevolg heeft dat alle praktijken met betrekking tot aankondigingen van prijsverminderingen toegelaten zijn. Ze moeten nog steeds het verbod eerbiedigen van oneerlijke handelspraktijken ten aanzien van consumenten, opgenomen in de artikelen VI.92 en volgende WER, en meer in het bijzonder artikel VI.97, 4° WER, dat misleidende informatie verbiedt met betrekking tot de prijs, de berekeningswijze van de prijs, of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel.
Buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten
Een volgende wijziging betreft de opheffing van het verbod om bij een overeenkomst gesloten buiten de onderneming een voorschot of betaling te eisen, voor het verstrijken van een termijn van zeven werkdagen, te rekenen vanaf de dag volgend op de dag van de ondertekening van de overeenkomst (artikel 67, §2, laatste lid WER). De onderneming moest bijgevolg de producten leveren zonder enige vorm van betaling of voorschot tijdens deze termijn. Dit leidde tot onnodige complexiteit en zware administratieve lasten voor de onderneming. De wetgever is thans van oordeel dat het verbod ongerechtvaardigd en disproportioneel is. Wanneer de consument een bestelling plaatst, is hij immers beschermd door een informatieverplichting in hoofde van de onderneming en een herroepingstermijn van 14 kalenderdagen.
Onrechtmatige bedingen
Verder kreeg artikel VI.83, 23° WER een update. Volgens dit artikel is een beding onrechtmatig wanneer het een andere rechter aanwijst dan deze die is aangewezen door artikel 624, 1°, 2° en 4° van het Gerechtelijk Wetboek, onverminderd de toepassing van Verordening (EG) 44/2001 van 22 december 2000. Deze Verordening is thans vervangen door Verordening (EU) 1215/2012 van 12 december 2012. Artikel VI.83, 23° WER is dan ook in die zin aangepast.
Ongewenste communicatie
Tot slot is ook artikel VI.110 WER aangepast. De invoering van de Telecomwet van 10 juli 2012 bracht enkele ongewenste gevolgen met zich mee die werden rechtgezet. Een eerste rechtzetting betreft artikel VI.110, §2 WER dat enkel naar "abonnees" in de zin van de Telecomwet verwees. Daardoor kregen enkel telefoonabonnees het recht zich te verzetten tegen telefoonoproepen voor marketingdoeleinden, en viel het recht van de consument en van de onderneming om zich te verzetten tegen op naam geadresseerde reclame, bijvoorbeeld met aan de persoon gerichte brieven, weg. Dit verzetsrecht wordt weer hersteld.
Verder zijn ook twee verbodsbepalingen toegevoegd. Zo mag er vooreerst geen enkele kost worden aangerekend aan de geadresseerde omwille van de uitoefening van zijn recht op verzet (artikel VI.110, §3 WER). Daarnaast is het verboden om de identiteit van de onderneming, uit naam waarvan de communicatie plaatsvindt, te verbergen bij de verzending van reclame via een communicatietechniek bedoeld in artikel VI.110, §2 WER (artikel VI.110, §3 WER). Een communicatietechniek bedoeld in artikel VI.110, §2 WER is iedere communicatietechniek andere dan geautomatiseerde oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst of faxen. Het kan bijvoorbeeld gaan om telefoonoproepen met menselijke tussenkomst of op naam geadresseerde brieven.