In een vonnis van 6 april 2022 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen een artsenvennootschap herinnerd aan de draagwijdte van de bescherming van een ruling. Dit vonnis onderstreept ook het belang van een aantoonbare verloningspolitiek om te voldoen aan de voorwaarden voor aftrekbaarheid van artikel 49 WIB92 wanneer een vennootschap haar bestuurder wil vergoeden via voordelen van alle aard.
Context
Vennootschap P is gespecialiseerd in de optimalisatie van de bezoldiging van bedrijfsleiders. In dat kader stelt zij een bezoldigingsmethode voor via de toekenning van opties op aandelen, die in België of in het buitenland beursgenoteerd zijn (wet van 26 maart 1999). Vennootschap P heeft voorafgaande beslissingen verkregen waarin verschillende aspecten van de fiscale behandeling van het door haar aangeboden product worden bevestigd. Deze rulings worden alleen afgeleverd aan vennootschap P en niet uitdrukkelijk aan de vennootschappen-klanten die dit product opzetten.
De ruling betreft de volgende feitelijke context: een vennootschap-klant X geeft aandelenopties uit en biedt deze aan haar bestuurder aan als bezoldiging voor diens activiteit binnen de vennootschap. Indien de bedrijfsleider het aanbod van aandelenopties aanvaardt, kan hij de opties vanaf de eerste verjaardag van het aanbod uitoefenen of overdragen aan elke geïnteresseerde overnemer. Deze overdracht is echter alleen mogelijk indien de overnemer ermee instemt een overeenkomst met vennootschap X te sluiten op grond waarvan vennootschap X de opties van de overnemer kan terugkopen. Zodra de opties zijn teruggekocht, zal vennootschap X ze onmiddellijk vernietigen (zodat de inkoopprijs een kost wordt voor vennootschap X).
In dit verband bevestigen de voorafgaande beslissingen dat de door vennootschap X aan de overnemer betaalde prijs aftrekbaar zal zijn krachtens artikel 49 WIB92, ervan uitgaande dat de opties aan de bedrijfsleider worden aangeboden als bezoldiging voor zijn activiteit binnen de vennootschap. De bezoldigingstheorie (zoals bevestigd door het Hof van Cassatie) vereist immers dat deze kosten worden gemaakt om de prestaties van de bestuurder ten voordele van vennootschap X te vergoeden en dat ze dit kan bewijzen. Zonder dat bewijs zijn dergelijke kosten niet aftrekbaar.
Door de ruling afgedekte structuur betwist ?
In de zaak die aan de rechtbank van eerste aanleg in Antwerpen is voorgelegd, heeft de fiscus de aftrek van de kosten die een klant-vennootschap (een artsenvennootschap) heeft gemaakt bij de terugkoop van opties van de overnemer, afgewezen. Op grond van artikel 49 WIB92 is de fiscus van mening dat niet is aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt met het oog op de vergoeding van de diensten die de bestuurder daadwerkelijk ten behoeve van de artsenvennootschap heeft verricht. De artsenvennootschap betwist de rechtzetting en voert daarvoor verschillende argumenten aan.
Oordeel van de rechtbank te Antwerpen
Vooreerst verwerpt de rechtbank het argument dat de voorafgaande beslissingen door de belastingdienst zouden zijn geschonden. Enerzijds stelt de rechtbank dat de voorafgaande beslissingen werden afgeleverd aan vennootschap P en niet aan de artsenvennootschap. De rulings hadden dus niet uitdrukkelijk betrekking op laatstgenoemde. Anderzijds merkt de rechter op dat deze beslissingen de aftrekbaarheid onder artikel 49 WIB92 bevestigen ervan uitgaande dat de aandelenopties worden toegekend bij wijze van bezoldiging voor de door de bestuurder geleverde prestaties. De aftrek wordt dus niet absoluut bevestigd, maar alleen wanneer in het concrete geval aan de voorwaarden van artikel 49 WIB92 is voldaan.
De rechtbank benadrukt dat met betrekking tot betalingen in het kader van de toekenning van voordelen van alle aard aan de voorwaarden voor aftrekbaarheid van artikel 49 WIB92 moet zijn voldaan. In dit verband merkt de rechtbank op dat de artsenvennootschap geen enkel document heeft voorgelegd waaruit blijkt dat de aandelenopties, naast de periodieke bezoldigingen (die reeds in geld en via voordelen van alle aard werden toegekend), werden toegekend in overeenstemming met een verloningspolitiek ten aanzien van de bestuurder van deze vennootschap. Het opmaken van loonfiches en het feit dat de bestuurder wordt belast op een dergelijk voordeel van alle aard, vormen volgens de rechter op zich niet het vereiste bewijs. Aangezien de bedoeling van de toekenning van een (aanvullende) vergoeding voor de geleverde diensten niet is aangetoond, is de door de vennootschap betaalde inkoopprijs voor de opties niet aftrekbaar.
Conclusie
Dit vonnis vestigt de aandacht op twee voor de praktijk belangrijke zaken:
- Behalve in bepaalde gevallen kan een door een derde verkregen ruling in beginsel niet zomaar door een andere belastingplichtige worden ingeroepen. Bovendien moet altijd worden nagegaan wat daadwerkelijk door de ruling is gedekt en wat niet. In voornoemde zaak vereiste de vraag of de opties werden toegekend als bezoldiging voor de door de bestuurder verleende diensten een feitelijke analyse van het concrete geval zodat een bevestigend antwoord niet zomaar kan worden vermoed. In het algemeen moet erop worden toegezien dat de door een ruling geboden bescherming niet wordt overschat en dat wordt nagegaan tot hoever deze bescherming reikt.
- Voor elke vorm van bezoldiging in natura (zoals een bedrijfswagen, een ter beschikking gestelde woning, maar ook aandelenopties) moet de belastingplichtige volgens het Hof van Cassatie kunnen aantonen dat deze wordt toegekend ter vergoeding van werkelijke prestaties van de bedrijfsleider. Dit is des te meer het geval wanneer bovenop de bestaande bezoldiging in geld en/of in natura plots een aanvullende bezoldiging wordt toegekend. Dergelijk bewijs vereist een consequente organisatie en een adequate documentatie, opgesteld in tempore non suspecto. Zonder deze elementen kan niet worden uitgesloten dat de administratie de aftrekbaarheid in twijfel zal trekken.