Met de Wet van 20 november 2022 steekt de wetgever de fiscus een procedureel hart onder de riem.
Vooreerst wordt voor inkomstenbelastingen en btw een bijkomend drukkingsmiddel in het leven geroepen, waarmee de fiscus de belastingplichtige en derden tot medewerking aan het fiscaal onderzoek moet kunnen dwingen met behulp van door de rechter opgelegde dwangsommen. De Wet beoogt ook de voorafgaande motiveringsplicht over vermoedens van fraude af te zwakken om zo de gewone driejarige onderzoekstermijn in de inkomstenbelastingen naar (ondertussen) tien jaar te mogen uitbreiden vanwege vermoedelijke fraude. Deze wijzigingen zullen echter vooral van belang zijn voor de belastingplichtigen die onderzoeken tegenwerken en/of van fiscale fraude worden verdacht.
Maar de wet breidt de onderzoeks- en taxatiemogelijkheden van de fiscale administratie gevoelig uit voor álle belastingplichtigen en daarbij blijven we hierna even stilstaan.
De wet voert een drastische verlenging door van de onderzoeks- en aanslagtermijnen in de inkomstenbelastingen. Deze wijzigingen zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2023 en gelden dus al voor ondernemingen die hun boekhouding per kalenderjaar voeren en voor natuurlijke personen, voor de aangiftes in de vennootschaps- en de personenbelasting met betrekking tot de inkomsten van het kalenderjaar 2022. Voor ondernemingen met een gebroken boekjaar zullen de nieuwe termijnen pas gelden voor het boekjaar dat in 2023 wordt afgesloten. Deze nieuwe termijnen gelden ook voor de roerende en de bedrijfsvoorheffing, met dien verstande dat zij daar slechts gelden voor toekenningen en uitbetalingen die in 2023 plaatsvinden (omdat het belastbare tijdperk daar samenvalt met het aanslagjaar). Zonder enige link met een vermoeden van fraude wordt de termijn uitgebreid van drie naar zes of tien jaar, louter in functie van de aanwezigheid van bepaalde internationale aspecten in de aangiftes van ondernemingen of natuurlijke personen.
Daarnaast werden ook voor de btw de verjaringstermijnen voor de invordering van de belasting verlengd (voor belastingen die opeisbaar zijn geworden vanaf 1 januari 2023).
Inkomstenbelastingen
De standaardtermijn voor onderzoek en taxatie van drie jaar blijft gelden wanneer de aangifte weliswaar tijdig werd ingediend, maar de fiscus van mening is dat de belastingplichtige (eventueel) te weinig inkomsten heeft aangegeven. Voor de inkomsten van 2022 loopt die termijn dus nog steeds tot eind 2025. Dient de belastingplichtige echter geen aangifte in of doet hij dit laattijdig, dan geldt nu een termijn van vier jaar. Voor de inkomsten van 2022 loopt deze termijn dan tot eind 2026.
De eerste ophefmakende wijziging betreft de invoering van een termijn van zes jaar die voor onderzoek en taxatie van – zelfs tijdig ingediende – aangiftes geldt in elk van volgende gevallen:
- wanneer de aangifte een onderneming betreft die aan verrekenprijsrapportering onderworpen is (als groepsentiteit die een lokaal dossier moet indienen, of als moederentiteit die een landenrapport moet indienen);
- wanneer in de aangifte in de roerende voorheffing vrijstellingen, verzakingen of verminderingen zijn opgenomen die worden toegekend op basis van een dubbelbelastingverdrag, de Moeder-dochter Richtlijn of de Interest-Royalty-Richtlijn;
- wanneer de aangifte een verrekening bevat van het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (dus voor ontvangen interesten, royalty’s of dividenden van beleggingsvennootschappen);
- wanneer over de aangifte inlichtingen werden ontvangen uit het buitenland op basis van DAC6 of DAC7 (zogenaamde meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies of informatie van platformexploitanten van minstens 25.000 EUR per betrokken belastingplichtige); en
- wanneer de aangifte een formulier moet bevatten van betalingen van minstens 100.000 EUR per jaar aan zogenaamde belastingparadijzen.
Voor vennootschappen die hun boekhouding per kalenderjaar voeren en voor natuurlijke personen betekent dit dat hun inkomsten van boekjaar 2022 maar liefst tot en met 2028 gecontroleerd en gecorrigeerd kunnen worden.
Daarnaast geldt nu een termijn van maar liefst tien jaar voor onderzoek en taxatie voor zogenaamde “complexe aangiftes”. We benadrukken dat de kwalificatie als “complex” hier geen enkel frauduleus element vereist (de wet voert overigens ook een tienjarige onderzoeks- en aanslagtermijn in voor gevallen van fraude, die de huidige verlengde termijn van zeven jaar vervangt). Een aangifte is “complex”:
- wanneer ze een zogenaamde hybridemismatch betreft (dit is een belastingvoordeel voor vennootschappen dat kan ontstaan wanneer er bij grensoverschrijdende situaties kwalificatieverschillen zijn tussen de betrokken belastingstelsels);
- wanneer de niet-uitgekeerde winst van bepaalde gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (zogenaamde CFC’s) voorkomt uit een kunstmatige constructie of reeks van constructies bedoeld om een belastingvoordeel te verkrijgen; of
- inzake personenbelasting (bijvoorbeeld van een ondernemer-natuurlijke persoon) wanneer ze het bestaan van zogenaamde juridische constructies in het buitenland moet vermelden.
Voor vennootschappen die hun boekhouding per kalenderjaar voeren en voor natuurlijke personen betekent dit dat hun inkomsten van boekjaar 2022 maar liefst tot en met 2032 gecontroleerd en gecorrigeerd kunnen worden.
Deze verlengingen van de onderzoeks- en aanslagtermijnen in de inkomstenbelastingen gelden voor de volledige aangifte van de betrokken belastingplichtige, behalve voor een aantal aftrekposten waarvoor de gewone driejarige of (bij laattijdige of niet-aangifte) vierjarige termijn blijft gelden (namelijk voor niet-aftrekbare autokosten, gewestelijke belastingen, boetes, restaurantkosten, beroepskledij en sociale voordelen met inbegrip van maaltijdcheques).
Naast deze uitbreidingen van de “standaardtermijnen” blijven de bijzondere termijnen (die toelaten om een aanslag te vestigen voor periodes die vijf jaar voorafgaan aan het jaar van de vaststelling van een overtreding) gelden en deze worden nu uitdrukkelijk van toepassing verklaard op de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing. Het gaat dan om een bijkomende termijn van twaalf of vierentwintig maanden in bepaalde gevallen, zoals wanneer de fiscus kennis krijgt van een overtreding met behulp van bewijskrachtige gegevens, inlichtingen uit het buitenland, consultatie van een gerechtsdossier of naar aanleiding van een controle bij de belastingplichtige of een derde.
BTW
Wanneer de btw-aangifte niet of laattijdig wordt ingediend, wordt de standaard verjaringstermijn van drie jaar verlengd tot vier jaar. Daarnaast wordt voor overtredingen begaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden de huidige zevenjarige verjaringstermijn opgetrokken naar tien jaar. De bestaande zevenjarige termijn in geval van bewijskrachtige gegevens, inlichtingen uit het buitenland of gegevens uit een rechtszaak blijft behouden. Zo zullen er voor de btw voortaan vier in plaats van twee verjaringstermijnen gelden, namelijk van drie, vier, zeven en tien jaar. Tot zover de plannen voor administratieve vereenvoudiging…
Langere bewaartermijn voor fiscaal relevante stukken
De bewaartermijn van boeken en bescheiden wordt afgestemd op de nieuwe onderzoeks- en aanslagtermijnen en dus verlengd van zeven tot tien jaar. Ook voor de btw moeten de (kopieën van) facturen en boeken nu gedurende tien jaar in plaats van de eerdere zeven jaar worden bijgehouden.
Conclusie
Concreet betekent de uitbreiding van de onderzoeks- en aanslagtermijnen niet alleen een bijkomende laag van administratieve complexiteit, maar ze impliceert ook dat in de genoemde gevallen de belastingplichtigen, die perfect te goeder trouw kunnen zijn, soms tot zes of zelfs tien jaar lang in onzekerheid zullen verkeren over hun fiscale situatie. Bovendien zal een onderzoeks- en aanslagtermijn van zes jaar vaak het nieuwe normaal zijn voor ondernemingen met een, zelfs gering, internationaal aspect en dat zelfs wanneer de belastingplichtige volledig transparant is geweest in zijn belastingaangifte. In geval van een laattijdige aangifte beschikt de fiscus nu automatisch over een vierjarige termijn (zowel voor de inkomstenbelasting als de btw), zelfs wanneer de aangifte maar een dag te laat werd ingediend. Voor de btw wordt deze rechtsonzekerheid nog versterkt door de afwezigheid van specifieke bepalingen die de onderzoekstermijnen regelen en beperken.
Men kan zich bijgevolg ernstig afvragen of deze uitbreidingen niet in strijd zijn met het gelijkheids- en/of rechtszekerheidsbeginsel en of ze de toets van het Grondwettelijk Hof wel zouden kunnen doorstaan. De termijn om tegen de wet een vernietigingsberoep in te stellen loopt overigens nog tot 31 mei 2023. Belastingplichtigen die deze procedure voor het Grondwettelijk Hof willen voeren, hebben dus nog maar even de tijd om actie te ondernemen.
Aarzel niet om ons te contacteren bij vragen over deze materie.