Een wet van 12 maart 2023 wijzigde enkele aspecten van de btw-procedure. Een van de opvallende wijzigingen is de aanpassing van artikel 62 BTW-wetboek (“WBTW”), dat de btw-administratie de mogelijkheid geeft om inlichtingen te vragen aan de belastingplichtige of derden. Die procedure wordt nu gealigneerd met een van de twee bestaande procedures voor inkomstenbelastingen. Als de technologische implementatie van (andere onderdelen van) de nieuwe wet geen vertraging veroorzaakt, zal het nieuwe artikel 62 WBTW in werking treden op 1 januari 2024.
Stand van zaken: huidige wetgeving over vragen om inlichtingen over btw en inkomstenbelastingen
Momenteel bepaalt het WBTW dat “eenieder […] gehouden [is], op ieder verzoek van de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, mondeling of schriftelijk alle inlichtingen te verschaffen die hem gevraagd worden, teneinde de juiste heffing van de belasting in zijnen hoofde of in hoofde van derden na te gaan.” Die antwoordplicht, waarvoor geen duidelijke wettelijke termijn bestaat, geldt zowel voor de belastingplichtige als voor derden en zowel voor mondelinge als voor schriftelijke vragen.
Het Wetboek van de inkomstenbelastingen (“WIB92”) voorziet daarentegen in een aparte regeling voor vragen aan belastingplichtigen enerzijds en vragen aan derden anderzijds.
Voor belastingplichtigen bevat het WIB92 vooreerst een antwoordplicht op schriftelijke vragen om inlichtingen. De belastingplichtige moet daarop in principe antwoorden binnen een maand, te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de verzending van de vraag om inlichtingen. De fiscus kan die antwoordtermijn om gegronde redenen verlengen. Daarnaast heeft de administratie ook een mondeling vraagrecht. Uit de bewoordingen van de wet kan echter worden afgeleid dat de belastingplichtige niet verplicht is om op mondelinge vragen te antwoorden. De administratie kan dus ook geen administratieve boete of een andere sanctie (zoals een ambtshalve aanslag met omkering van de bewijslast) opleggen bij gebrek aan een antwoord op een mondelinge vraag aan de belastingplichtige.
Voor derden geldt er voor inkomstenbelastingen in beginsel een antwoordplicht voor zowel schriftelijke als mondelinge vragen, en kunnen bijgevolg ook administratieve boetes worden opgelegd. Ook hier bepaalt de wet geen duidelijke antwoordtermijn.
Nieuwe wettelijke antwoordtermijn voor schriftelijke vragen om inlichtingen over btw
De doorgevoerde aanpassing van artikel 62 WBTW kadert in de geleidelijke (maar erg traag verlopende) harmonisatie van de procedurele bepalingen voor directe en indirecte belastingen en aligneert de btw-procedure voor vragen om inlichtingen (aan belastingplichtigen én aan derden) met de bestaande (en meest gunstige) procedure voor vragen om inlichtingen aan belastingplichtigen over inkomstenbelastingen. Een eerste gevolg daarvan is dat de wettelijke antwoordtermijn van een maand (die om gegronde redenen kan worden verlengd) bij schriftelijke vragen om inlichtingen nu ook in het WBTW wordt ingeschreven. De (vaak voorkomende) situaties waarin de betrokken btw-ambtenaren naar eigen goeddunken al te korte antwoordtermijnen konden opleggen, zullen daarmee definitief tot het verleden behoren. De wetgever komt zo tegemoet aan de behoefte aan rechtszekerheid in btw-procedures.
Het WBTW zal wel op één punt van de procedure uit het WIB92 afwijken, namelijk door een verkorte antwoordtermijn te bepalen in twee specifieke gevallen: (1) wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn, of (2) wanneer de vraag om inlichtingen betrekking heeft op de controle van een verzoek om terugbetaling van een btw-tegoed, wordt de antwoordtermijn beperkt tot tien dagen (maar ook hier mag de fiscus een verlenging toestaan). Als een belastingplichtige in het laatste geval nalaat om een antwoord te formuleren binnen de vooropgestelde kortere termijn, zal de administratie bovendien ook het gevraagde btw-tegoed (voor het in de aangifte vastgestelde overschot) kunnen inhouden (nieuw artikel 76 §1 WBTW).
Mondelinge vragen om inlichtingen over btw: geen administratieve boete meer … maar risico op andere sanctie?
Daarnaast zal door de aanpassing van het WBTW voortaan ook voor btw weliswaar nog het recht voor de btw-administratie bestaan om mondelinge vragen te stellen, maar niet langer de verplichting voor “eenieder” om daarop te antwoorden. De btw-administratie zal dan ook geen administratieve boetes meer kunnen opleggen als een mondelinge vraag om inlichtingen niet wordt beantwoord. Anders dan voor inkomstenbelastingen zal dat voor “eenieder” het geval zijn en dus zowel voor de belastingplichtige zelf, als voor derden.
Op basis van de nieuwe wettekst kunnen belastingplichtigen en derden dus weigeren te antwoorden op een mondelinge vraag om inlichtingen over btw, zonder dat ze een (administratieve) boete hoeven te vrezen. Daarbij moet wel een voorbehoud worden geformuleerd voor het (wellicht geringe) risico op een ambtshalve aanslag (met omkering van de bewijslast). Op dat punt lijkt er immers een verschil te bestaan tussen beide procedures. Voor inkomstenbelastingen is een ambtshalve aanslag onder andere mogelijk wanneer de belastingplichtige nalaat om de gevraagde inlichtingen binnen de wettelijke termijn te verstrekken (artikel 351 WIB92). Aangezien het WIB92 geen antwoordtermijn bepaalt voor mondelinge vragen om inlichtingen aan belastingplichtigen, kan de procedure van ambtshalve aanslag in de inkomstenbelastingen dus niet worden opgestart wanneer een mondelinge vraag om inlichtingen onbeantwoord blijft. Het WBTW laat de administratie echter toe om een ambtshalve aanslag op te leggen wanneer de belastingplichtige niet heeft geantwoord “op de vraag om inlichtingen bedoeld in artikel 62” (artikel 66 WBTW). Aangezien het nieuwe artikel 62 WBTW expliciet verwijst naar de mogelijkheid om mondeling inlichtingen te vragen, kan een ambtshalve aanslag (die voor btw trouwens een zeldzaam fenomeen is) niet automatisch worden uitgesloten wanneer de belastingplichtige niet op de mondelinge vraag om inlichtingen antwoordt. Maar waar de wet geen antwoordtermijn voor mondelinge vragen om inlichtingen bevat, zou een dergelijke ingrijpende interpretatie op onevenredige wijze afbreuk kunnen doen aan het recht van verdediging van de belastingplichtige en aan het rechtszekerheidsbeginsel. De voorbereidende werken laten evenmin vermoeden dat de wetgever deze interpretatie voor ogen had.
Ken uw rechten
De praktische impact van deze op het eerste gezicht beperkte wijzigingen aan de btw-procedureregels toont andermaal aan hoe belangrijk het voor elke belastingplichtige (en derde) is om zijn procedurele rechten en plichten goed te kennen. Een onnodig of overhaast antwoord (bijvoorbeeld uit schrik voor een niet-bestaande sanctie) op een vraag om inlichtingen aan het begin van een fiscale (btw-)procedure kan immers een enorme invloed hebben op het verdere verloop daarvan. Wij staan u graag bij als u met dergelijke vragen wordt geconfronteerd.