Op 11 mei 2017 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp goedgekeurd dat aannemers en andere dienstverleners uit de bouwsector verplicht een verzekering af te sluiten die hun tienjarige aansprakelijkheid krachtens de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek dekt. Deze artikelen voorzien in de aansprakelijkheid van architecten en aannemers voor gebreken in de bouw die opduiken gedurende tien jaar na de aanvaarding van het bouwwerk en die zijn stevigheid, stabiliteit of dat van één van zijn belangrijke onderdelen in het gedrang brengen.
Volgens de voorbereidende werkzaamheden beoogt deze wet twee doelstellingen. In de eerste plaats maakt deze wet een einde aan het verschil in behandeling dat bestond tussen de architecten en andere dienstverleners in de bouwsector. In een arrest van 12 juli 2007 had het Grondwettelijk Hof immers geoordeeld dat de afwezigheid van een verzekeringsplicht in hoofde van andere dienstverleners een discriminatie ten opzichte van de architecten inhield. Deze wet wil in de tweede plaats de consument beter beschermen, in het bijzonder in het geval van faillissement van de aannemer na aanvaarding van de werken.
De verplichting tot verzekering geldt niet enkel voor aannemers, hun onderaannemers en architecten, maar ook voor andere dienstverleners in de bouw (zoals studiebureaus), doch met uitsluiting van projectontwikkelaars. De wet vervangt, voor wat betreft architecten, de (uitgebreidere) verplichting uit artikel 9 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect. Hun deontologische verplichtingen, in het bijzonder hun verzekeringsplicht, blijven daarentegen ongewijzigd.
Het toepassingsgebied van deze wettelijke verzekeringsverplichting is beperkt tot de tienjarige aansprakelijkheid van dienstverleners voor werken aangaande gebouwen die van bij aanvang van de onroerende werken bestemd zijn voor bewoning (woningen, appartementen). De wet beoogt enkel de werken die de tussenkomst van een architect vereisen. De verzekering moet bovendien enkel schade dekken die verband houdt met de stevigheid, de stabiliteit en de waterdichtheid van de winddichte ruwbouw. Bepaalde vormen van schade zijn ten slotte uitdrukkelijk uitgesloten, namelijk esthetische schade of zuiver immateriële schade, evenals schade die het bedrag van 2.500 EUR niet overschrijdt. Aansprakelijkheden die voortvloeien uit andere soorten van werken of voor schade die uitgesloten werd van het toepassingsgebied van de wet moeten niet noodzakelijk gedekt worden door een verzekeringspolis. Deze uitsluitingen en de beperking van de verzekeringsplicht tot constructies die voor bewoning bestemd zijn, stuiten op veel kritiek en doen vele vragen rijzen. De tienjarige aansprakelijkheid heeft immers een ruimere draagwijdte en is zeker niet beperkt tot gebouwen voor bewoning.
De wet legt een minimale dekking op van 500.000 EUR per schadegeval voor gebouwen waarvan de heropbouwwaarde 500.000 EUR overschrijdt. Beneden deze drempel moet de dekkingslimiet minstens gelijk zijn aan de heropbouwwaarde van het gebouw.
De wet voorziet in de mogelijkheid om een jaarlijkse polis af te sluiten of een polis per project. Het is eveneens mogelijk een unieke globale verzekering voor een welbepaald bouwwerk te sluiten voor rekening van alle actoren onderworpen aan de verzekeringsplicht.
De aannemers en de andere dienstverleners in de bouwsector die onderworpen zijn aan de verplichting, moeten – voorafgaand aan de aanvang van de werken – een verzekeringsattest overhandigen aan de bouwheer en aan de architect. Voor architecten wordt de naleving van de verplichting gecontroleerd door hun beroepsorde.
De verzekeringsplicht zal van toepassing zijn op alle bouwwerken die binnen het materieel toepassingsgebied ervan vallen en waarvoor een definitieve stedenbouwkundige vergunning zal afgeleverd worden na 1 juli 2018.